- 50Ö om hier te worden herhaald, doch welke gelegenheid gaf tot het leveren van een volkomen blijk van het weinige vertrouwen, dat bij een oorlog met eene Europeesche mogendheid op den bijstand onzer Indische bondgenooten te stellen isvolgens allen bestaande tractaten verplicht zijnde, het Gouvernement ten allen tijde bij te staan, werd toen op grond daarvan de hulp der vorsten gevorderd. De onder vinding heeft echter geleerd, dat de toezending van hulpbenden van den Soesoehoenan en den Sulthan met de uiterste traagheid gepaard ging, en die benden zeiven in het veld van geen het minste nut waren; terwijl de Yorsten zich niet alleen zonder eenigen tegenstand, maar zelfs gereedelijk aan de Engelschenals overwinnaars, onderwier pen en met de nieuwe heerschers de vroeger bestaan hebbende contracten vrijwillig hernieuwden. Ofschoon dit laatste met den Pangeran Ario Praboe Prang We- dono ten gevolge van de omstandigheden ook het geval was, beziel de hem echter een geheel andere geest; eene der voorwaarden, waarop zijne rechten waren gegrond, behelsde de verplichting om steeds een legioen geregelde troepen ter dienste van het Gouverne ment te onderhouden, zoodat deze prins meer gebonden was om op den eersten eisch zijne troepenmacht te laten uitrukken, hetwelk door hem ook zonder uitstel werd gedaan; zijne troepen hebben zich bij de gevech ten tegen de Engelsche macht beter staande kunnen houden. Het wei nige nut, dat van de hulptroepen der Yorsten is getrokken, mag echter in de eerste plaats worden toegeschreven aan de slechte sa menstelling krijgstucht en aanvoeringwelke gebreken ook heden nog maar al te veel worden ondervondenaan slechten wil der Yorsten of aan ongenegenheid jegens het toenmalige Gouvernement moet het allerlaatst worden gedacht, want tot den tegenwoordigen vernederden staat, waarin zij langzamerhand waren vervallengevoelden zij slechts den dwang der Europeesche macht, waaronder zij gebukt gingenen het is alleen de vrees, welke hen tot onderwerping en gehoorzaam heid dwingt. Men mag alzoo veronderstellen, dat bij hen geene voor keur bestaat, onder welke heerschappij zij leven en dat zij de tijde lijke bezitters van Java steeds als de wettige zullen erkennen, zoo Zie liet opstel, voorkomende in deel I, jaargang 1879 van dit tijdschrift: „Eene bydrage tot de Indische krijgsgeschiedenis van het jaar 1811."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 509