41 Op bladz. 395, regel 10 van boven, staat: Volgens het gemaakte operatieplan zou de colonne Godin in dien rand blijven positie houden, en langs die zijde aanraking gezocht worden." Deze geheele zin behoort wederom tot het gebied der verbeelding. Yan den tocht van De Lannoij weet ik niets. Maar de uitdrukking: „Er werden toen allerhande gissingen gemaaktenz." is onjuist. De colonnes Tersteege en Godin waren niet door de colonne Dernmeni achterge laten, want die colonne was het laatst opgerukt; dus kan er van achterlaten geene kwestie zijn. De toestand (staat er verder) was echter te onzeker, en vooral onze positie (de sultansweg) eene posi tie, waar die colonne volstrekt niets te maken haddaar in de order stond, dat Lamlcrah moest getuchtigd worden te mooi om die zoo maar weder te verlaten. (Als men wist, dat men te Lamkrali moest wezen, had men dat toch behooren te doen?) De schoonheid dier positie was ook zoo buitengewoon niet. De mij gegeven last, op den 20sten 's morgens, was om de colonne Dernmeni te ontzetten en vivres voor twee dagen aan te brengen. Onder 't genot van een ldetterenden regen, trok ik naar Longige leid door de vier gidsen. Na ongeveer iets meer dan één uur te hebben gemarcheerd (wij hadden veel tijd verloren met het zoeken naar den weg, die door de colonne Dernmeni was gevolgd, daar Longi niet veel meer dan een half uur van Anagaloeëng verwijderd ligt) kwam ik bij de colonne Dernmeni aan. Daar werd mij gevraagd of de positie Longi moest behouden worden. Ik antwoordde, dat daar van geene kwestie was; en omdat de Heer D. hier geheel verkeerd was en op die manier nooit te Lamkrah zou komen, raadde ik hem aan, vooral na zoo een zwaren regen, die de sawah's voorloopig totaal onbegaanbaar had gemaakt, maar terug te keeren. En nu zegt de Heer Vis: „zonder Lamkrah aan te doen!" Het is alsof kampong Lam krah om 't hoekje lagMaar dat geleek er niets naar. Uit alles blijkt, dat de Heer Vis volstrekt niet weet, waar eigenlijk kampong Lamkrah ligt. Indien ik niet te veel van het geduld van den welwillenden lezer heb gevergd, verzoek ik hem, mij te willen volgen bij het overige gedeelte der voordracht van den Kapitein Fis, op bladz. 417 (vijfde aflevering, elfden jaargang van het Indisch Militair Tijdschrift.) Ik beloof kort te zullen zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 50