- 506
liem op de nadrukkelijkste wijze voorgehouden werd. Hij veront
schuldigde zich evenwel door te betuigen, dat de inblazingen van
kwaadwilligen grootendeels oorzaak van het voorgevallene waren.
Haar de gemaakte toebereidselen voor den opstand, ofschoon ontdekt,
zonder gevolg waren gebleven, berustte het Gouvernement voor zóó
verre in die betuigingen, doch oordeelde het noodzakelijk, den Rijks
bestierder Tjokro Negoro van zijn ambt te ontzetten, daar hij in alle
opzichten een gevaarlijk en kwaadstichtend Regent was, die van des
Soesoehoenans plannen gewis had moeten kennis dragen en zich dus
aan hoog plichtverzuim had schuldig gemaakt, door daarvan geeno
opening aan het Gouvernement gedaan te hebben; dit was krachtens
zijne betrekking een van zijne eerste plichten, en die plannen konden
hem niet onbekend zijn, daar aan de hoven niets buiten weten van den
Rijksbestierder kan gebeuren; hij was derhalve alleen om deze re
den reeds ten hoogste strafwaardig, en tijdens den opstand van den Ra
den Ronggo, waarvan hiervoren is gesproken, had hij zich ook als een
agent van het Solosche hof in die zaak gedragendoor hem nu op
te offeren, werd de medeplichtigheid des Soesoehoenans bevredigd.
"Voorts had hij zich herhaaldelijk ingelaten met intrigues aan het
Djokdjasche hof en zich door den Sulthan Rodjo, toen deze nog
Kroonprins wras, laten overhalen om zijne troonsbeklimming te hel
pen bespoedigen en ondersteunen, onder belofte dat, ingeval de
Soesoehoenan hem daarin behulpzaam wilde zijn, hij, Sulthan, jaar
lijks naar Soerakarta zoude gaan, om evenals alle Solosche onder
danen den Soesoehoenan hulde te bewijzen. De Soesoehoenan, die
niets meer verlangde dan het hof van Djokjakarta op de eene of
andere wijze van hem afhankelijk te maken, hoorde deze voorstellen
met genoegen aan, en eindelooze intrigues waren het gevolg van deze
onderhandelingen, die echter geene uitwerking hebben gehad.
De Rijksbestierder Tjokro Negoro werd derhalve afgezet en naar
Soerahaja verbannen. Het Engelsche Gouvernement was echter met
de verwijdering van Tjokro Negoro niet tevreden en trok partij van
de omstandigheden om vermeerdering van grondgebied in de Vorsten
landen te bekomen, welke als eene bevrediging voor de gepleegde
aanslagen en eene vergoeding der veroorzaakte kosten dienen moest.
Bij tractaat van 1 Augustus 1812 heeft de Soesoehoenan diens-