§09 van Java te verdrijven en hem in het volle bezit zijner landen te laten, terwijl zij dan de stranden in bezit zouden krijgen. In deze samenzwering, welke reeds over de garnizoenen van Djokjakarta en Salatiga en misschien nog over andere was verspreidhad Mangkoe Boemi weder eene voorname roldeze woelgeest was even als vroeger de aanhitser van zijn broeder den Soesoehoenan. Geluk kig werd het verraad zeer toevallig te Djokjakarta ontdekten door eene spoedige verwisseling van garnizoenen en andere maatregelen van voorzichtigheid voorkomen. De ontrouw van den Soesoehoenan werd hem op nieuw nadrukkelijk voorgehouden en voldoening daar voor gevorderd. Hij aarzelde nietzijn eigen broeder Mangkoe Boemi te beschuldigen, ziju voornaamste opstoker in deze aangele genheid geweest te zijn, en hem op genade en ongenade aan het Gouvernement over te geven. Het is echter zeer waarschijnlijk, dat deze betichting meer gedwon gen dan gemeend, en de Prang Wedono de man geweest is, die Mangkoe Boemiten gevolge van hun ouden haat en vijandschap bij het Gouvernement heeft zwart gemaakt en doen kennen als een gevaarlijk persoondie des Soesoehoenans handelingen in allen deele meester was en hem door zijne opstokerijen steeds in de verkeerde richting bracht, terwijl Mangkoe Boemi ook een vijand van de Eu ropeanen was en tegen hen herhaalde aanslagen had gesmeed. De vijandschap tusschen beide laatstbedoelde prinsen was van zeer oude dagteekening en vond hare bron in de geboorte der oudste echte dochter van den Soesoehoenan Pakoe Boewono IY. Toen de Ratoe, hare moeder, nog van haar zwanger ging, had de Soesoe hoenan reeds aan den Prang Wedono toezegging gedaan, dat indien zijne vrouw eene dochter mocht ter wereld brengendeze zijne ge malin zoude worden. Bij de geboorte dezer dochter werd de verloving, niettegenstaande de Prang Wedono reeds 30 jaren oud was, bevestigd, en gaf deze een bruidschat van 20000 Spaansche matten ten behoeve van zijne aanstaande vrouw. Toen zij echter tot den huwbaren Het mag dus van onze Regeering als politiek beleid worden beschouwd, dat zij in de Vorstenlanden steeds zoogenaamde keurbataljons Infanterie (Europeanen, Am- boineezen en Afrikanen) in garnizoen heeft gelegd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 518