589
moest uitloopen en wat hun lot eindelijk zoude worden. Het Britsch
tusschenbestuur had daaraan de laatste hand gelegden de tractaten
destijds met de Vorsten gesloten, konden als de voorboden hiervan
aangemerkt worden.
Wij hebben de vroegere Javaansche onlusten en verdeeldheden met
de gevolgen er van beschrevenook om een denkbeeld te geven van
de bijzondere wijze, waarop toen de oorlog gevoerd werd, en de
moeilijkheid aan te toonen, daaraan met eene militaire macht
een einde te maken. De geschiedenis heeft ons geleerd, dat de
oorlog van 18251830 eiken vroegeren geheel evenaardde. Genoeg
voorbeelden alzooom te weten wat ons, bij herhaling, te doen staat.
Twee voorname vereischten om alsdan met doelmatigheid te hande
len komen daarvoor in aanmerkingeerstens het gedurig vervolgen
van den vijand, zonder hem rust te gunnen om hem zoodoende te
belettenzich een nieuwen aanhang te verwervenzoodat hij verplicht
wordt, eindelijk tot eenige schikking of overgave te komen; en ten
tweede om geene militaire operatiën te doen plaats hebben indien
niet eerst de politieke gesteldheid van het vermoedelijk oorlogsterrein
behoorlijk onderzocht is door autoriteitenwelke met de aangelegenhe
den des lands en plaatselijke toestanden bekend zijn of door Javanen van
rangdie de bevolking tot onderwerping kunnen trachten over te halen.
Wij hebben den vorigen Javaanschen oorlog ook daarom zoo breed
voerig beschreven, omdat daaruit de toestanden van Soerakarta en Djok
jakarta tot 1825 geboren zijn, en deze hun oorsprong hebben ontleend
aan de noodzakelijkheid, welke zich tot het herstel der rust deed
gevoelen.
In de vorige eeuw ontnamen wij den Soesoehoenan de helft van
zijn rijk, niettegenstaande hij onze trouwste bondgenoot was, en
schonken dat aan iemanddie tegen zijn wettig bestaan had samen
gespannen. In die tijden bracht het onze staatkunde mede, dat wij
Java's Vorstenmacht verdeelden om de onze boven te doen drijvenen
voor deze argumenten moesten alle andere belangen wijken. Was echter
door de veranderde tijdsomstandigheden die splitsing van macht in
1830 niet alleen onnoodig geworden maar bovendien was zij niet hoogst
schadelijk en nadeelig voor de inwendige rust der Vorstenlandenvoor de
belangen van de Vorsten zeiven en voor die van de residentiënwelke