607 -
gevolg daarvan aan de militaire apothekers van liet Indische leger
ook dezelfde rechten toegekend te worden als aan de artsen. Wij
zullen in afwijking van hetgeen de Minister van Oorlog onlangs
in zijn tot Wet verheven ontwerp gedaan heeft weten te krijgendat
beginsel in alles consequent toepassen. Hier, waar het de formatie
geldt van het corps der Militaire apothekers, moeten wij derhalve t
even als dit voor de Officieren van Gezondheid is gedaan, de af
schaffing verzoeken van den rang van militair apotheker der 3e klasse.
Dadelijk of eerst wanneer de Muldersche inrichting tot de geschiedenis
behoort, zal men ons natuurlijk vragen. Wij antwoorden daarop
dadelijk. Dat behoeft niet, zullen sommigen wellicht opmerken
Maar dan vragen wijwaarom aan onze officieren van Gezondheid
die geen artsdiploma hebbendezelfde rechten toegekend werden als
aan de militaire* artsenaan hen zelfsdie volgens de Geneeskundige
Wetten van 1865 niet bevoegd zijn zich in Nederland als genees
heer te vestigenonze uit het buitenland afkomstige officieren van
Gezondheid, waarvan velen, na een colloquium doctum aangenomen
zeker niet zulke moeilijke examens hebben moeten afleggen als onze
militaire artsen. Niet, dat wij hiermede iets zouden willen afdingen
op de gemiddelde waarde als doctor van onze militaire geneeskeeren der
Utrechtsche school en de buitenlanders, waarbij, van oudsher afaltijd
elementen gevonden worden, die gerust sieraden der Indische militaire
Geneeskundige dienst kunnen worden genoemdmaar wij spreken hier
van het toekennen van gelijke rechten aan personen van verschillende oplei
ding zoo als geschied is en nog geschiedt, niet alleen bij de officieren van
Gezondheid, maar immers ook bij officieren van de Infanterie, Cavalerie,
Artillerie en Militaire administratie, met hare kaleidoskopische scba-
keeringen
III. Paardenartsen. Wanneer wij het onnoodig achten, voor de militaire
paardenartsen dezelfde bepaling te eischen geschiedt dit niet uit gering
schatting van de studiën en overige eischenwaarvan de benoeming tot
paardenarts afhankelijk is. Yan eene onbillijke en voor het gevoel dezer
officiereu kwetsende achteruitzetting kan zoodoende o. i. geene sprake
zijn. Immers de bevoegdheid als veearts en dus de competentie om
te dingen naar eene benoeming tot paardenarts wordt in den regel
op een veel jeugdiger leeftijd verkregen dan die van officier van