611
en ook niet zichtbaar was van den weg, dien ik volgde. (Dit bleek mij
naderhand, toen ik met de colonne Schmilau den 15en Juli weder over
dien weg marcheerde).
Ik marcheerde met mijn troep dus door, steeds in de verwachting zijnde
eene mesigit te vinden. Om 7{- uur ongeveer besloot ik, nog geene
mesigit gevonden hebbende, maar terug te marcheeren in de mij aange
geven oostelijke richtingmet het doel om dan stroomafwaarts langs de
rivier mijn terugmarsch te vervolgen.
De Atjehers hadden van mijn detachement tot dusverre niet de minste
notitie genomen; alleen een fatsoenlijk gekleed hoofd was uit zijne wo
ning naar mij toegekomen, toen ik die voorbij marcheerde en had met mij
een gesprek aangeknoopt, waarin hij mij o. a. nog de goede stemming
der bevolking jegens de Kontpani verzekerde en voorts mededeelde, dat
alles daar veilig was.
Na een zeer kort oponthoud vervolgde ik mijn marsch, doch had het
plan toch om op eene geschikte plaats even halt te houden en mijne
manschappen een korten tijd te laten rusten. Ongeveer ten uur hield ik
halt; de kleine colonne rustte in denzelfden marschvorm, met het geweer
bij den voet; bovendien had ik nog een paar schildwachten op uitzicht ge
plaatst. Nauwelijks vijf minuten daarna berichtte mij de commandant der
voorhoede, dat zich overal Atjehers verzamelden, met geweer en klewang
gewapend.
Na mij van deze omstandigheid persoonlijk overtuigd te hebben, zette
ik direct mijn marsch voortde bekende sawah had ik toen 600 M. westelijk
van mijdoch ik was door begroeid terrein er van gescheiden. Mijne manschap
pen, die erg zenuwachtig waren in't begin, begonnen dadelijk de pakjes patio
nen open te maken, en ik had moeite, hen het laden en vuren te beletten.
Toen vielen echter de eerste schoten des vijands, en begon hij op te dringen,
zoodat ik dadelijk besloot, den kampong te verlaten en weder (door links
uit de flank te marcheeren) de sawah te bereiken. De Atjehersdie dit
plan begrepenspoedden zich ook in aller ijl naar de sawahhopende
mij voor te zijn en ons alzoo het deboucheeren langs het smalle, mod
derige pad, dat daarheen leidde, te beletten; terwijl intusschen een 30
of 40 tal hunner onze achterhoede bleef bestoken.
Ik zette de voorhoede en alles wat vóór mij was tot spoed aan, en
gelukkig had zich reeds een gedeelte van ons detachement op de sawah
verzameld, vóór den uitgang van het kampongpad.
De achterhoede had intusschen een verlies bekomen van twee dooden
Europeanenen een gewonde {Inlander). De twee eersten waren door