612 - klewang-houwen afgemaakt, toen zij in een moeras of modderpoel waren geloopen. De vijand had zich middelerwijl behoorlijk opgesteld, en zijn aantal klom spoedig tot 250 a 300 manhij begon nu vrij hevig op mijn de tachement te vuren, echter voorloopig zonder gevolg. Ik deelde nu mijn troep in twee deelen, waarvan eene tirailleurlinie van 25 man als achterhoede, waarover ik zelf het commando op mij nam, terwijl het andere gedeelte, gesloten, 60 passen vóór mij marcheerde, onder commando van den Adjudant-onderofficier Scheltens. Ik kon slechts zeer langzaam mijn terugtocht vervolgen, daar er ook zieken kwamendie gedragen moesten wordenen tandoes waren niet medegenomen. Het getal Atjehers, dat steeds vermeerderde, door dat zij op het vuren afkwamen, beliep zeker 600 man, zoo niet meer, die mij steeds volgden op een afstand van 100,150 en 200 pas en zeer opgewonden waren, meenende nu van ecne gemakkelijke en volkomen overwin ning verzekerd te zijn, daar, wat hunne getalsterkte betrof, zij mijn detachement zeker negenmaal daarin overtroffen. De reden, waarom ik zoo langzaam vooruitmarcheerde, was door hen zeker ook wel opgemerkt. Het doel van dit opstel is niet om de militaire wandeling en hare gevolgen of de gebeurtenissen op den 30™ Juni geheel te beschrijvendoch uitslui tend om aan de lezers van het Indisch Militair Tijdschrift duidelijk te maken, hoe het gekomen is, dat ik de militaire wandeling verder uitstrekte dan in de bedoeling lag van den Kapitein, militairen commandant te Samalangan. De zeer onvolledige officieele kaart, de weinige bekendheid met het terrein en den aard en de stemming der bevolking, welke kennis men a costi ook niet kan opdoen, zoo lang men altijd in of in't gezicht van onze benting bleef, zijn daarvan de oorzaak geweest. Van onze zijde was ook toen reeds als beginsel aangenomen om aan den invloed des tijds de totale onderwerping der Atjehers over te laten. Had men dus de gelegenheid gehad om de te Samalangan aankomende officieren op de hoogte te brengen van den toestand aldaar (de tot nu toe opgedane kennis be rustte slechts op berichten van zoogenaamde vertrouwde liedendie niet meer waarde hebben dan gissingen) dan was niemandwien eenig com mando en dus verantwoordelijkheid werd opgedragen, verder gegaan dan men met zulk eene kleine macht, als den 30™ Juni 11. onder mijn com mando stond, in heslist vijandelijk land mag doen. Trouwens, in ver band met de tegenwoordig gevolgde politiek in Atjehzal zeker ieder officier, commandant van eene patrouille, verkenning, of wat ook, het met mij eens zijn, dat het veel aangenamer is, in eene als vijandelijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 619