618
delihgs met de schoone uitkomsten van het B. O. is te rade gegaan, ën
de zaak niet aan de redeneei'ing en een nauwlettender onderzoek is getoetst
Teruggaande tot de eerste proeven met het kanon van 8 cM. Berg,
lezen wij in het B. O. over 1870, hoe de commissie in zake de beproeving
eveneens bevond, dat 25°/0 der verschoten kartetsen niet vóór het verlaten
van den vuurmond uit elkander sloegen, en dat de commissie zich daarom
voorstelde, bij eventueele verdere proeven, kartetsen te doen vervaardigen
van plaatzink, van minder dan 0,5 mM. dikte. Wij weten reeds, dat deze
reductie geschied is, maar daar wij in geene der volgende uitgaven van
het B. O. eenige proef als de laatste vermeld vinden, hebben wij niet de minste
reden om ons overtuigd te houden, dat deze quaestie afgedaan is.
In het B. O. over 1870 vinden wij niet gemotiveerd, waarom voor het
kartetsschot niet eene grootere lading dan die voor het granaatschot is
ingesteld, zooals bij den 8 cM. Yeld wel het geval is. Misschien zou
het vermeerderen der lading door de weinige lengte van den vuurmond
alleen ten gevolge hebben, dat een gedeelte buskruit onverbrand wordt
uitgedreven, en de gasspanning dus niets toeneemt. Wanneer dit echter
nog niet proefondervindelijk is bewezen, verdient het voorzeker alleszins
aanbeveling, in verband met eene betere constructie van de kartets, ook
door het aanbrengen eener grootere buskruitlading, te beproeven, de goede
uitwerking van het kartetsschot van het kanon van 8 cM. Berg te ver
zekeren, welke vuurmond waarschijnlijk nog geruimen tijd in de bewa
pening der Indische Artillerie zal voorkomen, op dit oogenblik zeker
gewichtige diensten moet bewijzen; elke batterij die te velde trekt, wordt
er immers mede bewapend?
J. L. SwAET,
lc Luitenant der Artillerie.