645
der slagen als crimineele straf, die, hoe onstelselmatig ook, voor het
Indische leger als een voordeel te beschouwen is.
Maar het Nederlandsche leger en de Marine hebben sedert 1879 een
gewijzigd Crimineel wetboek en een gewijzigd Reglement van krijgstucht.
Conform artikel 76 van het Regeeringsreglement is men dan ook in
Indië reeds begonnen, daarvan op Indischen trant copijwerk te leveren.
Wij zijn verlangend te zien, wat uit zuinigheid niet gecopieerd
wordt.
Dat Indië, welks militaire maatschappij zegt de Heer Winckel ver
derzoo weinig overeenkomst heeft met die in Nederland en onder
geheel andere toestanden leeft, behoefte heeft aan eene eigene militaire
strafwetgeving, wordt door de Regeering, schijnt het, niet beseft. Zonder die
voogdij van Nederland ware in korten tijd, bij ordonnantie van den
Gouverneur-Generaaleen militair strafwetboek en een reglement op de
rechtspleging in het leven geroepen, beter dan de Tweede Kamer ooit
kan leveren op Indisch wetgevend gebied. Levert het groote aantal
krijgsraadzaken in Indiëde statistiek bewees het: beduidend aanzien
lijker dan in Nederland de overtuiging, dat de tucht in het Indische
leger, vooral in de laatste jaren, voor groote verbetering vatbaar is, aan
dat euvel is Goddank één voordeel verbonden. Zoodanige toestand kweekt
mannen van veel practische ervaring, zoowel onder de officieren als
onder de rechterlijke ambtenaren. Ze zijn talrijk genoeg om zonder
moederlandsche hulp een Indisch militair wetboek en een reglement op de
rechtspleging te kunnen samenstellen, dat aan de behoefte voldoen zal.
Art. 76 R. R. zal echter vooreerst wel ongeschonden blijven. Kan het
Indisch militair recht zich daardoor niet onttrekken aan de voogdij van den
Nederlandschen wetgever, laat men dan ten minste eindelijk inzien, dat
de Indische militaire rechtspraak stabiliteit moet hebben, en „de dwaze,
maar weinig kostbare samenstelling van het Indisch Hoog Militaii
Gerechtshof aan die rechtspraak alle vastheid ontneemt en de grofste
fouten mogelijk maakt." Dat zegt de Heer Winckel. Maar hij zeide
nog meer. „Waarom niet een eigen militair hof, uit weinig, maar be
kwame en goed bezoldigde leden bestaande?' Waartoe in Nederland,
waar men niet het vierde van het werk heeftzes leden en een presi
dent die niet anders te doen hebben En in Indie het lidmaatschap
van dat Hof gemaakt tot bijbaantje van eene der kamers van het Hoog
Gerechtshof, zoodat de rechtspraak over het Leger moet achterstaan bij
die over de koelies!" Een hof, welks voorloopige instructie dateert van
1819! Een hof, waarin het civiel element domineert en het militair