voor landloop gestraft werd, toen het niet bewezen kon worden at
hij zich aan dat misdrijf schuldig had gemaakt] maar ^uden veie o^
nissen van het Hoog Militair Gerechtshof in Inche geene flinke cntiek
verdienen? Do jurisprudentie in zake dienstweigeringen levert daartoe
vooreerst voldoende stof. Zeker zouden de krijgsraadvonnxssen minder
aan ge-ronde critiek bloot staan, indien de anditenrs-müitair meer in
vloed konden uitoefenen op leden van den krijgsraad; maar om dienin
vloed te kunnen uitoefenen, moet men zeker overwmht op die led
weten te doen gelden, en dat kan men niet verwachten van jeugdig
elkander telkens afwisselende rechterlijke ambtenaren, zoo als onze au
diteurs-militair die niet gelijk de Hollandsche auditeurs-mihtair tot de
mannen van ondervinding en veel routine gerekend worden te behooren,
zoo als b. v. een Fan to - Ysselt en een Pols waren, om ons
slechts tot die twee voorbeelden te bepalen,
De geschiedenis van het Indisch Militair recht is oud, zoo als dit
het verdienstelijk resumé van M, Windel blijkt. In de instructie van
den eersten Gouverneur-Generaal wordt reeds van de instelling va
krijgsraden gesproken (1609). Latere instructiën spreken daar wel
waar niet over, maar de geschiedenis gewaagt niettemin van krijgsraden.
De Staatscommissie van 1803, belast met het ontwerpen der regelen,
volgens welke deze koloniën in den vervolge bestuurd zouden worden
zag- dat onderwerp niet over het hoofd en wenschte het militair wethoer
der Bataafsche republiek. De Gouverneur-Generaal Vaendelsy
zijne bijzondere aandacht aan de militaire justitie. Zei s was ij onze
tegenwoordige wetgevers in dat opzicht vooruit, door te bepalen o. m
dat commune delicten door den burgerrechter behandeld, en de beschuldigd
wanneer dit vereischt werd, behoorlijk verdedigd moesten worden He
R R van 1815 bepaaldedat de krijgsraden van alle delicten van militairen
behoorden kennis te nemen, en volgde overigens de voorstellen der Staats-
commissie van 1803. Het R. R. van 1818 bepaalde, dat alle door mi
litairen in Indië begane misdaden door militaire rechtbanken zouden,
worden beoordeeld, waarvan de inrichting door bijzondere reglementen
en verordeningen geregeld zoude worden. De nog bestaande voorloopige
instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof van 1819 was een gevolg
daarvan. Het R. E. van 1827 zegt niet anders dan dat de militairen
wegens alle delicten door hen gepleegd, terecht zullen staan voor krijgs
raden en een Hoog Militair Gerechtshofvolgens de bestaandevoorloo-
pig in zwang blijvende bepalingen en verordeningen. Het hof had toen
nog altijd een president en zes leden. De R. E. R. R. van 1830 en 1836