648
zeggen er weinig meer van. Nog minder is er van liet militair rechts
wezen sprake in liet eerste ontwerp van het nog bestaande Regeerings-
reglement. Nadat de Tweede Kamer daarover gevallen was, kwam er
iets van in het tweede ontwerp. En daaruit ontstond het artikel 76 van
het bestaande RegeeringsreglementWel is waar verzocht Thorbecke
voor de Indische militaire strafrechtspleging afscheiding van de Neder
landse he maar dat artikel werd niettemin zonder ecnige discussie aange
nomen
Daarna wijdt de lieer Winckel eene critiek aan dat artikeldie zon
der twijfel juist is. Het is niet waar, zegt hij, dat de Indische militaire
strafrechtspleging op algemeene verordeningen berust, overeenkomende
met de in Nederland bestaande wetten. Dat zegt de wet ook niet, wel:
zoo veel mogelijk. Maar wat is daardoor het karakter van ons mot-Indisch
militair wetboek? De rechtspleging is dezelfde of de beschuldigde
Europeaan, Inlander ot Afrikaan is. Alleen de niet-militaire straften
verschillenen ook de kruiwagenstraf verschilt, naarmate de veroordeelde
Europeaan of Eilander is. Het beginsel der ongelijkheid van strafwetge
ving voor de verschillende elementen eener koloniale bevolking een goed
beginsel-vindt men in onze militaire strafwetgeving niet! En toch
bestaat die ongelijkheid, wat het administratief recht betreft, tot in de
kleinste onderdeelen bij het legerbeheer voor verschillende elementen der
legerbevolking
Maar er is meer. Art. 76 R. R. spreekt van militaire strafrechtsple
ging. Was dat artikel eigenlijk niet overbodig? Wat zegt het laatste
artikel van het C. W. voor het krijgsvolk te lande? Daarin wordt ge
sproken van dit wetboek. Wat wil dat zeggen? Alleen, dat het C. W. van
toepassing zal zijn voor het leger in Ned.-Indiê? Neen. Met Mr. Pols,
in zijn bekend werk, is Mr. Winckel het eensdat daaronder ook begrepen
zijn het Reglement van krijgstucht en de Rechtspleging bij de landmacht.
Anders zou niemand kunnen zeggen op grond van welke bepaling het
R. v. K. en de R. L. in Indië kracht van wet hebben. De C. C. Gr. G.,
die in 1819 het Hoog Militair Gerechtshof opgericht hebben, moeten
van dezelfde meening zijn uitgegaan. De R. L. veronderstelt een zoo
danig collegie als opperste rechtbank van appèl en revisie en zoude der
halve zonder het bestaan van het militaire hof niet behoorlijk en zonder
stoornis toegepast kunnen worden! Ziedaar de gevolgen van de onwe
tendheid, waarin de ontwerpers van het bestaande Regeeringsreglement
omtrent het militair recht en het recht in Ned.-Indië verkeerden. An
ders was het dwaze artikel 76 niet tot wet verheven.