AANTEEKENINGEN
INDISCHE CAYALERIE.
Op bladz. 503 en 504, van het Indisch Militair Tijdschrift
lle jaargang, 5e aflevering, lezen wij: „Ons doel was ook niet, eene
critiek te schrijven; wel om den lezers van dit tijdschrift te laten zien,
wat Indische cavalerieofficieren nog omtrent de kennis van hun
wapen van een vreemdeling kunnen leeren. Hem zijn we daarvoor
zeer erkentelijk, en we gevoelen die erkentelijkheid te dieper, omdat
onze eigene officieren van dit wapen de pen niet hanteerden, toen
het de verdediging gold van het recht van bestaan op den ouden voet
van een corps, dat de vreemdeling heeft het aangetoond! zulk een
roemrijk verleden heeft"
Pijnlijk was de indruk, dien wij kregen bij het lezen van boven
aangehaalde regelen; pijnlijk, omdat de inhoud van die regels waar
heid bevat! Geërgerd over het stilzwijgen der oudere officieren van
het corps, neemt een jong cavalerieofficier de pen op, als een prik
kel voor anderen, en om ten minste zichtbare blijken te geven, dat
onverschilligheid bij hem geenszins de reden was, waarom de pen
niet werd gehanteerd, toen het de verdediging gold van het recht
van bestaan van een wapen, dat hem natuurlijk dierbaarder moet zijn
dan aan ieder officier van een ander wapen. Ons doel is geenszins,
eene critiek te leveren over het werk van den Generaal Lahureook
niet over de beschouwingen, daaromtrent voorkomende in het „In-
OP DE