174 tot Nederland als tot zijne overzeesche bezittingen" door den Gep. Generaal-Majoor A. W. P. WeitzeX1880.] Waarom? Omdat het grondwettig afzonderlijk bestaan Tan het Indische leger niet kan verdedigd worden. En daarop voortredeneerendekomt Generaal TVeitzel tot allerlei gevolgtrekkingendie het ongrondwettige van verschillende toestanden in het Indische leger moeten aantoonen. Wat is daarmede het streven van dien Generaal? Welk resultaat beoogt hij met die beschouwingen? Zijne brochure laat dat in het midden. Daarom zijn gissingen geoorloofd. Zoo als men weetis de schrijver president van de door den Koning benoemde Commissie, die de staatsrech telijke verhouding tusschen de Nederlandsche en Indische legers behoort aan te ge ven. Wat hebbe men onder zoodanige verhouding te verstaan Is het soms de grond wettelijkeMaar de Grondwet en andere wetten zijn alleen voor het Rijk in Europa verbindende, tenzij het tegendeel daarin wordt uitgedrukt, (art. 118 G, W.) Wat moet verhouding beteekenen Zeker in de eerste plaats, dat het Indische leger was, is en moet blijven, evenals de Marine in Indië, een gedeelte der bij artikel 178 G. W. geordende ge wapende macht. Maar welk practisch nut moet dat betoog opleveren, tot welk resultaat moet het leiden? Dat het Indische leger, even als in 1816, weder „geheel moet ressor teeren aan het Ministerie van Oorlog"? Dat schrijft deGrondwet niet voor. Onze versterkingen in Atjeli. Gedurende den tijd van mijn verblijf in Atjeh (Juni 1877 November. 1878) heb ik meer dan een jaar op verschillende posten doorgebracht liet bleek mij alstoendat de opinie van oude en ervaren officieren over deze posten in het algemeen verre van gunstig was. Niet, dat men aan bijzondere personen iets te verwijten had, maar zooals iedereen bekend is, wordt er in Indië veel, ja zeer veel van den subalternen officier gevergd, en ofschoon dit wel zeer vleiend voor den betrokken persoon is, is het tevens zeer lastig, wanneer men niet de noodige ondersteuning en hulp heeft. In dezen toestand verkeerden nu de postcommandanten in Atjeh. Men droeg hun het commando van eene post op, gelastte hun deze post in verdedigbaren toestand te brengen en te houden; maar eene bepaalde instructie, welke voor een jong, onervaren officier zoo noodig is bestondzoover ik weetnergens. Iedereen kon nu wel is waar volgens zijn eigen oordeel te werk gaan, maar door de groote mutatiën onder de officieren gaf dit aanleiding tot veel noodeloos werkterwijl minder ervaren officieren soms het werk van hunne kundige voorgangers ver nietigden. Het doel van mijn schrijven is nu niet, iemand te beschuldigen, maar enkel en alleen om de noodzakelijkheid van eene instructie voorpostcom-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 183