DE GEVECHTEN IN ATJEH ArAN 19 EN 20 AUGUS
TUS 1878 EN 23 EN 24 MAART 1879.
De leiding en de handelingen der door mij gednrende bovenge
noemde dagen aangevoerde colonne, door den Heer Vis in de 4e en
5e aflevering van den loopenden jaargang van dit tijdschriftnaar
mijn oordeel, in een verkeerd daglicht geplaatst zijnde, gevoel ik mij
gedrongen, tegen zijne beschouwingen op te komen.
Tegen het zoo vluchtig behandelde begin van het artikel heb ik
niets in te brengen; bij de lezing der beschrijving van den tocht
naar Lamkrah zijn mij echter eenige onnauwkeurigheden in het
oog gevallenwaarvan de bestrijding den weiwillenden lezer een
geheel ander denkbeeld van het voorgevallene zal geven. Sedert den
28sten Juli 1878 commandant zijnde der 2de en 3de colonneageerende
in de XXII moekims, bevond ik mij op den 18den Augustus van
dat jaar reeds geruimen tijd in het zoogenoemde bivak te Montasik-
West. Op dien dag ontving ik de volgende order van den Bevel
hebber der troepen in Atjehdoor den Chef van den staf op last
geteekend. Geheel op mijne memorie moetende afgaan, daar ik
niet meer in 't bezit ben van officieele bescheiden kan men niet eene
woordelijke vermelding van het daarin voorkomende van mij verwachten.
Dat die order gedateerd was 18 Augustus 1878 weet ik echter zeker,
en dat die door mij op dien datum ontvangen is, is ook een feit"
Ook herinner ik mij volkomen, dat de aanhef dier order letterlijk
luidde als volgt: „Morgen, den 19deQ Augustus moet de tuchtiging
van Lamkrah plaats vinden". Yerder werden de colonnes genoemd,
die aan dien tocht zouden deelnemenen wel zeven compagniën daar
van, verdeeld in eene colonne van 5 of vier en eene van 2 of
drie compagniën. Ook mocht over twee bespannen sectiën bergkanons