442
ieder van eene capaciteit van meer dan twee honderd duizend ponden." Ten slotte
leest men van de inrichting van den artillerie-constructiewinkel met meer dan twaalf
honderd arbeiders en van de kruitmolens te Samarang en Batavia.
(13) Aan dit voorstel is gevolg gegeven. De Luitenant-Kolonel Asmus van de Ge
neeskundige dienst en de Heer Nahuijs zoudenin commissie benoemdvoor dat doel
naar Java vertrekkendoch de terugkomst van Napoléon I in Frankrijk en de daarop
gevolgde oorlog deed dat plan in duigen vallen. Na den slag bij Waterloo had men
de Commissie naar Indië kunnen laten gaan, doch hiermede werd getalmd, toen de
inmiddels tot Majoor-honorair bevorderde Heer Nahuijs den Koning aanboodop eigen
kosten naar Java te gaan en den Britschen Luitenant-Gouverneur John Fendall van
de aanstaande komst der Commissarissen-Generaal te verwittigen, opdat de Neder-
landsche troepen bij aankomst te Batavia behoorlijk onder dak konden worden gebracht.
Van dat aanbod werd gebruik gemaakt. Gelukkig. Nahuijs kreeg van de Britsche
autoriteiten niets gedaan. Sommige oude kazernes waren sedert afgebroken of zeer
slecht onderhouden. Het hospitaal was niet groot genoeg. Ten einde raad, besloot
do wakkere Nahuijs zelf voor het logies der verwacht wordende troepen te zorgen.
Daartoe leende hij geld bij een paar Hollandsche firma's te Batavia, met dat gevolg,
dat het aan zijne toewijding en zijn ijver te danken was, dat toen de eerste bataljons
Nederlandsche troepen Batavia binnenmarcheerdenzij voorloopig niet onder den
blooten hemel behoefden te blijven.
(14) Dit voorstel steunt waarschijnlijk op het denkbeeld, dat de Gouverneur-Generaal
een militair en tevens aanvoerder van het leger zoude zijn. Anders is het eene ab
surditeit, daar de chef der Militaire administratie nooit rechtstreeks onder het hoofd
der regeering, dat geen legercommandant tevens is, kan staan.
(15) Of dit reglement gediend heeft tot basis van het eerste Indische reglement
van administratie na 1816 weten wij niet. Waarschijnlijk heeft men zich eerst aan
het Hollandsche gehouden, en zijn daarop verschillende ampliatiën en alteratiën bij
Staatsbladen tusschen 1817 en 1830 gemaakt.
(16) Hieraan werd gevolg gegeven, toen het rapport der Militaire Commissie reeds
veigeten was. "Noor verschillende bibliotheken is later onbekrompen gezorgd. De
zoogenaamde bibliotheek van verstrekking sedert opgeheven moest later dienen
om de Indische officieren op eene goedkoope wijze aan buitenlandsche militaire tijd
schriften en wetenschappelijke werken te helpen. Toen de boekhandel in Indië eene
liooge vlucht nammeende men, dat die bibliotheek ook daarom niet meer noodig was.
Bestelt echter een Indisch officier tegenwoordig een militair werk bij een Indischen
boekhandelaar, dan krijgt hij gewoonlijk ten antwoord: niet meer voorhanden. Het
debiet is dan ook te gering en de risico om geene goede zaken te maken voor den
debitant daarom te groot, zoodat de bestelling door velen rechtstreeks uit Nederland
wordt gedaan.
(17) Mocht iemand lust gevoelen, de geschiedenis onzer Indische legerorganisatie
na ons herboren volksbestaan, waarvan hier het eerste stuk is geleverd, voort te
zettenhij zal gewis daartoe de noodige kolommen van dit tijdschrift ter zijner beschikking
k"JCe bijlagen van dit rapport konden wij niet publiceeren.
O,