122 rig gediend heeft; een officier dus, die met een goed verleden als Luitenant, ten allen tijde als Kapitein behoorlijk eene compagnie gecommandeerd heeft. Zoodanige eisch, die in den tijd van Toontje Poland wel eenige reden van bestaan had, wordt door ons niet gesteld. Aannemendedat een zoodanig Kapitein gedurende een paar jaar als postcommandant gefungeerd en hij ook te velde getoond heeft, op zijne plaats te zijn, dan nog heeft hij naar het ons voor komt slechts de bewijzen geleverddat hij is een goed Kapitein. Meer niet. Maar een goed Kapitein is daarom nog niet altijd geschikt om een corps van 18 officieren voor te gaan, te leiden en te vormen, en een 500 tal soldaten aan te voeren. Dit nu zoo meenen wij verliezen te veel officieren uit het oog. Wij willen nog verder gaan en onderstellendat diezelfde geschikte Kapitein door onvoorziene omstandigheden een tijd lang het bevel over een half, dan wel een geheel bataljon waargenomen heeft, en dat in dien tusschentijd de dienstaangelegenheden bij dat corps haar ge wone gang zijn gegaandat dus de zaken niet in de war zijn geloo- pen (zij zeiven noemen dit gewoonlijk, dat zij in die hoogere betrek king hebben voldaandan nog hebben dezulken geene aanspraken op bevordering verworven. Met hen toch zoude hoogstwaarschijnlijk minstens het gedeelte van alle Kapiteins het er even goed hebben afgebrachtomdat nu eenmaal de zaken bij een corps, waarbij de Majoor medegerekend het overige van het gewone raderwerk loopen blijftniet zoo spoedig in de war is te brengen. De verdienste, gelegen in de waarneming eenermajoorsbetrekking gedurende eenige maanden, tot genoegen van hooger hand, wordt door ons dus niet zoo hoog opgenomen. Welke maatstaf van beoordeeling zal dan naar onze meening de goede zijn? Hiervoren stipten wij reeds ter loops aan, dat ook wij het thans bestaande systeem niet toejuichen. Wij hebben echter tegen dat systeem slechts één bezwaar; niet, dat de Legercommandant aan de over een Kapitein uitgebrachte be-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 133