126 en te straffen; en ten slotte, dat hij (is hij gehuwd, ook met zijne echtgenoot) zich eigent om in de beschaafdste kringen te converseeren en daarin een goed figuur weet te maken; dan houden wij het er voor, dat er alle gegevens voorhanden zijn om een zoodanig Kapitein met vertrouwen tot Majoor te doen bevorderen. Zooals bekend is, is echter in de regeling op de bevordering van de Indische officieren (A. O. 13 van 1860) voorzien door een Koninklijk besluiten zoude dus het verplichtend stellen van examen doenzooals wij dit hiervoren hebben aangegeveneveneens de sanctie van den Koning behoeven. Zoude nu zoo kan worden gevraagd de Minister van Koloniën wel er voor te vinden zijn, om deswege eene Koninklijke resolutie te provoceeren, ter zelfder tijd, dat bij het Nederlandsche leger geen zoodanig beginsel omtrent de bevordering voorheerscht, en zoude voorts Zijne Majesteit zelve tegen zoodanige ingrijpende verandering geene bezwaren opperen? Wij kunnen van zelf dit niet te voren te weten komen, zoodat de voorzichtigheid gebiedt, het afwijzen van een voorstel tot invoering dier examens voor zeer mogelijk te houden. En wat dan gedaan, wanneer men in Nederland van die examens niets weten wil? Yoor dit mogelijke geval hebben wij de navolgende regeling voor te stellen: Men kieze uit de Majoors er 4 uit om te worden ingedeeld te Weltevreden, SamarangWillem I en Soerabaja en bepale, dat op de wijze, zooals thans plaats heeftieder Kapitein der Infanterie, zonder onderscheid, gedurende minstens één jaar onder de bevelen van één dier Majoors dienen zalmen drage verder aan de betrokken afdeelings- commandanten op [voor de Kapiteins te Willem /aan den Commandant der Infanterie aldaar] dat zij persoonlijk zich aan de beproeving veel zullen laten gelegen liggen, en vaardige een nieuw voorschrift uit, dat ten aanzien van ieder Kapitein, die te licht bevonden wordtaan het Leger bestuur zal worden ingezonden, boven en behalve de conduitelijst, een gedetailleerd verslag, waaruit zonneklaar de ongeschiktheid voor den hoogeren rang zal moeten blijken. Bij dat gedetailleerd verslag, dat in zijn geheel aan den betrokken

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 137