laatsten de prioriteit zagen toegekend, den meesten tegenstand ont moette zij bij dat (groot) gedeelte van liet militaire publiek, dat zich in zijne rustige rust en zalige ancienneteits-bevordering die heerlijke ezelsbrug plotseling zoo ernstig bedreigd zag. Populair was dus de Stafschool niet; maar 't zou een verkeerde maatstaf zijn, het nut eener instelling naar de meer of mindere sympathie te beoordeelendie zij bij het groote publiek ondervindt. Yaak het tegendeel. Aldus stonden de zaken, toen (natuurlijk) na den noodlottigen afloop der le expeditie tegen Atjeli ook voor Indië (f) de noodzake lijkheid van het bezit van een Generalen staf erkend werd. In het Indisch Staatsblad No. 270 van 1873 (K. B. van 16 Augus tus, No. 74) verscheen toch het besluit, waarbij de oprichting, samen stelling, indeelingwerkkring en aanvulling van den Generalen staf werd bevolen. Nader (G. B. dd. 17 April, No. 3) werd vervolgens het toelatingsexamen en de regeling van het onderwijs voor de in Indië op te richten Stafschool voorgeschreven. In hoofdzaak kwam Het valt zeker niet te ontkennen, dat ook enkelezeer verdienstelijke technische officieren der Artillerie en Genie door de snelle bevordering bij keuze der aanstaande stafofficieren zich onverdiend door jeugdiger kameraden hadden kunnen zien voorbij gaan. Dit was zeker hard geweest. Maar had men dit nadeel niet kunnen wegnemen door meer gebruik te maken van de bevoegdheid, die de wet geeft tot bevordering bij keuze? Maar hoe het zij, hoven het belang van enkelen staat liet belang van het al gemeenvan het leger, dat dringend jeugdige, energieke bevelhebbers eischt. En hier toe was de Stafschool zeker het best geschikt (zie ook later de nota van toelichting van den Minister De Boo van Alderwerelt op zijn wetsontwerp tot regeling der op leiding en bevordering der officieren van den Generalen staf. (t) Ook in Indië? Het verwaarloozen of nimmer gebruik maken van de hier aan wezige krachten, de totale onverschilligheid zoo niet erger voor dezen meest belangrijken tak van dienst wettigen deze vraag. Zeker in navolging van Frankrijkwaar de Minister van Oorlog tevens chef van den Generalen staf was(de nadeelen waren zeker in 1870 onder Leboetif nog niet genoeg geblekentrouwens, er zijn meer punten van overeenkomst tussehen beide legers) was hierbij de Legercommandant tegelijk chef van den Generalen staf! Geen draadje van de mechaniek mocht losgelaten worden! Toch was dit zelfs Indië te sterk, en drie jaren later verkreeg de Generale staf een afzonderlijken chef. Intussehen, ach terna beschouwd, had de oorspronkelijke inrichting toch wel iets voor. De Generale staf zou dan zeker de rechterhand van den Legercommandant, in plaats van een, zoo 't schijnt, niet op prijs gesteld lichaam geworden zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 14