143
Is het verdedigingstelsel vastgesteld?
Wordt in verband daarmede bet leger gereorganiseerd? (f)
Zijn de gegevens verzameld omtrent landen en volken, waarmede
wij in aanraking kunnen komen, zoo als in artikel 4 van het Konink
lijk Besluit dd. 30 Maart 1876, No. 19 pertinent gevorderd wordt?
(Zie A. O. No. 92 van 1876.)
Is men in t kort iets zegge iets verder dan bij de oprichting van
den stafzou men op éénig punt van den Indischen archipel, waar onlusten
kunnen uitbreken, en de krachtige arm van het leger vereischt wordt, iets
minder onwetend, iets minder onbeholpen zijn dan in 1873, bij den
aanvang van den Atjehschen oorlog?
Wie hierop eenig gunstig antwoord durve te gevendie zegge het.
En wij zullen ook antwoorden.
Niet, dat wij den Generalen staf beschuldigen.
Het zij verre
Deze doet, zonder middelen, met eene zeer bekrompen
Vreemd genoeg is in eene zaak van zulk oen gewicht als deze nimmer, voor
zoover we weten, uit de Staten-Generaal anders zoo bijzonder afkeerig niet om
zich met de Indische aangelegenheden bezig te houden eene krachtige stem opge
gaan tot vaststelling ook van het Indisch defensiestelsel bij de Wet. Even als vóór
den tijd, dat dit in Nederland plaats had, wordt er nu hier ook nog maar voortge
bouwd en schatten uitgegeven voor kampementen, enz., vallende geheel buiten elk mo
gelijk defensiesysteem.
AAXTEEKENIi'G DEK REDACTIE.
De Heer E. De Waal, Minister van Koloniën van 4 Juni 1868 tot 15 November
1870, opende in 1869 aan de Tweede Kamer het uitzicht, dat het defensiestelsel van
Ned.-Indië spoedig geregeld zoude worden! Wat is er van die belofte gekomen? In
zijne Indische financiën" wordt daarover niet verder gesproken.
(f) Of zal men dit ook door leeken laten uitmaken, en staat de laatste reorganisatie
der Cavalerie hiermede in verband? Of wel was dat slechts een houw in den blinde?
Op die wijze valt er nog veel te bezuinigen!
Het is duidelijk, dat om eenig resultaat te verkrijgen van verkenningen bij de on
afhankelijke of slechts weinig afhankelijke volken van den Indischen archipel, waar
mede wij in aanraking kunnen komen, men over een ruim geheim fonds moet kunnen
beschikken. Die verkenningen kunnen toch natuurlijk niet openlijk geschieden; men
moet trachten als planter, koopman, handelaar, enz., met hen in aanraking te komen,
en aldus taal, gewoonten en zeden bestudeerende en het land leerende kennen, alle
statistieke gegevens te verzamelen, uit een militair oogpunt vereischt. Het spreekt van