145
Belangstelling voor het Indische leger en voor zijn officierscorps -
is het geene bittere ironie?
Neen
Maar Wachter, wat is er dan van den nacht?
In het „Voorloopig verslag" van de Indische begrooting van 1881
lezen we: „Ook ten gevolge der treurige ondervinding, bij den aan
vang der krijgsverrichtingen in Atjeh verkregen, heeft men in Indië
een Generalen staf opgericht. Heeft die staf aan de behoefte voldaan,
of bestaan in de samenstelling en werking daarvan nog leemten?"
Daarop antwoordde de Minister van Koloniën: „De formatie van
den Generalen staf, vastgesteld bij Koninklijk Besluit dd. 30 Maart
1876, Indisch Staatsblad No. 158) is slechts als eene voorloopige
regeling te beschouwen."
Dat antwoord is merkwaardig!
Maar laat ons onbevredigd.
Doch de aandacht van de Vertegenwoordigers der Natie is op den
Indisch en Generalen staf gevestia-d
En wij zullen er voor zorgen, dat Hunne aandacht daarop geves
tigd blijft.
Dat Hunne belangstelling voor het Indische leger vermeerdert.
Daar ginds aan het andere einde der aarde bezit ge, representanten
van Nederland, een rijk, dertigmalen grooter dan uw vaderland, met meer
dan dertig millioen zielen.
Die schoone, die prachtige bezitting, die schitterende parel aan uw
kroon maakt uw klein land tot de tweede koloniale mogendheid der
wereldze zou u eene eereplaats onder de volken van Europa kun
nen doen innemen; nu is ze vermoedelijk nog uw raison d'etre.
Daar is een handvol mannen, die veel verlieten, veel opofferden,
om ginds in die verre streken 's Konings gezag te handhaven, de roem
rijke vlag uwer Vaderen aan de vergetelheid te ontrukken!
Weet ge dat?
Waardeert ge het ook?
AD een nieuw regeeringstelegram u de blijde mare eener nieuwe
overwinning, u de toevoeging van een nieuw wingewest bij uw reeds
zoo onmetelijk rijk verkondigt, gevoelt ge dan wat inspanning dat
kostte, hoevele moeilijkheden overwonnen, hoevele smarten geleden
o O
10