DE UITRUSTING EN DE BEPAKKING YAN HET PAARD
EN DE BEWAPENING YAN DEN RUITER
BIJ DE INDISCHE CAVALERIE.
Het doel van dit opstel is, gehoor te geven aan de uitnoodiging
van den Heer W. F. StoltenhoffU" Luitenant der Cavalerie, en
eenige punten van liet door hem behandelde onderwerp in den vorigen
jaargang van dit tijdschift nader te bespreken.
Ik zal mij slechts tot die punten bepalenwaaromtrent tusschen
hem en mij meeningsverschil bestaat, en laat de beslissing gaarne
aan onze kameraden bij het wapen der Cavalerie over.
Vooreerst lezen wij in zijn' opstel, dat in Atjeh meermalen geene
karabijn werd medegenomen, om den last der paarden te verlichten.
Dat dit de ware reden wasmeen ik te moeten betwijfelen. Vóór
1878 werd de karabijn niet medegenomen, daar men overtuigd was
van de geringe uitwerking der vóórlaadkarabijn (zooals wij, cavale-
rieofficieren, dit verklaard hebben, die voor 1878 in Atjeh waren).
In en na 1878, toen ik zelf bij het escadron Cavalerie in Atjeh dien
de werd zij niet medegenomendaar de cavaleristen toen gew'apend
waren met revolvers.
De bevestiging van het grasmes is zoo slecht nietnaar mijne meening.
W anneer de bindriem, bij de tegenwoordige lengte, goed wordt ge
wikkeld om het grasmes, en de gaatjes aanwezig zijn, door den Heer
Stoltenhoff voorgesteld, dan is deze bevestiging ruimschoots voldoende.
In Atjeh kwam het zeer zelden voor, dat het grasmes verloren ging
eene scheede heb ik er nimmer zien verliezen (ook daar werd van de
bedoelde gaatjes gebruik gemaakt). Bevestigt men daarentegen het
grasmes met een riem of touwtje van I j- M. lengte, dan zou het
paard, wanneer deze riem of dit touwtje loshangteven licht kunnen
struikelen, als wanneer de bindriem verlengd wordt.