148
De beschouwing over het afschaffen van piketpaal, longe tot
piketpaal en voetkluisters vind ik zeer juist; maar wanneer de Heer
Stoltenhoff van een alarm op bivouac, bij nacht, sprekende, zegt, dat
er bijna geen enkel man op zijn eigen paard zatis dit, mijns inziens,
wel eenigszins overdreven.
Bij de bestaande wijze van bivouaqueeren liggen de manschappen
toch op zeer geringen afstand achter hunne eigene paarden. Het aantal
paarden, dat des nachts losraakt, kan zóó groot niet zijn, en vooral niet, als
over dag gemarcheerd is, daar de paarden dan zeiven naar rust verlangen.
Dat voetkluisters zeer nadeelig voor de paarden zijn en hen het
rusten bemoeilijkenis ontegenzeggelijk waardoch het gevaar, dat
er zou bestaandat cavaleristenlouter omdat hunne paarden wat
vroolijk zijnze voetkluisters zouden aandoenis niet denkbaar.
Het paard is het wapen van den cavaleristen hij weet zeer
goed, dat wanneer hij het paard belet, behoorlijk te rusten, den vol
genden dag niet zal te rekenen zijn op de krachtsinspanning, die anders
na eene behoorlijke rust van zijn vieryoetigcn kameraad kan gevergd
worden. Dat er wel eens voorbeelden gevonden wordendat cavaleristen
zóó met hunne paarden handelen, neem ik aan; doch dan houden
zij opware cavaleristen te zijnen dragen zij er alleen den naam
van; en voor dezulken wordt geen reglement samengesteld.
Yerder zegt de Heer Stoltenhoffdat men met een sabelhouw
den fouragestrik doorslaat, en niets den ruiter in zijne beweging
belemmert.
Ook dit kan ik niet ten volle beamen. Zeer goed zou dit kunnen
zijn, wanneer slechts een paard tusschen twee piketpalen in stond;
doch nu er 4 a 6 paarden tusschen staan, zou door het doorslaan
van den fouragestrik, deze rechts en links afhangen. Het losmaken
van de longe van den fouragestrik wordt voor de andere paarden lastig;
deze krijgen vrijheid om rond den piketpaal te loopen, en dit zou
aanleiding geven tot groote verwarring, waarvan de gevolgen bij
alarm niet te berekenen zijn. Deze maatregel zou alleen gewettigd
zijn, wanneer alle paarden reeds vrij waren van den fouragestrik.
Wanneer de Heer Stoltenhoff verder zegt: „In Atjeh liet men
meermalen de manschappen ook geen mantel medenemen, doch werd
deze gebracht door de dwangarbeiders;" dan zou deze volzin, zon-