168
zienswijze van anderen zijner gelijken aan te halen en zoo noodig te weer
leggen; dat hij het ontwerp der commissie van 17 Maart 1848, het ontwerp
van den Generaal Nepveu en het oorspronkelijk regeeringsontwerp van 1848
niet, of slechts eene enkele maal, aanvoert; en dat hij wat veel vooropstelt,
hetgeen tijdens zijn bestuur als Minister van Oorlog is gedaan. Somtijds
uitvoerig en gezocht, loopt hij over andere belangrijke vraagstukken heên,
waardoor oppervlakkigheid niet altijd is vermeden.
In onze tegenwoordige Grondwet wordt niet juist en duidelijk aange
geven, tot welke plichten ieder burger kan en moet geroepen worden,
terwijl toegeeflijkheid mogelijk is, waardoor elke last, aan enkelen opgelegd,
vroeger onaangenaam, nu meer en meer door den geest des tijds bezwa
rend is en ondragelijk zal worden. De Generaal moet dit wel weten,
doch heeft daarvan weinig doen blijken, terwijl de legerorganisatie volgens
de historische interpretatie niet is behandeld en toch van zooveel belang
is, juist nu bij de door den tegenwoordigen Minister van Oorlog inge
diende begrooting wijzigingen zijn voorgesteld in do legerformatie, waarbij
de weerbaarheid der Natie eene verandering ondergaat, en dit zal wel
de hoofdzaak der aanstaande besprekingen, amendementen, enz. uitmaken,
omdat men zich meer aan personen dan aan zaken laat gelegen liggen
zoovele bijzondere belangen van ouders, van militairen en van gemeenten
worden veranderd.
Het is niet in deze boekbeschouwing, dat die ontworpen legerformatie
kan worden besproken; doch wij kunnen niet nalaten, haar toe te juichen
en den wensch te uiten, dat de begrooting, al mogen de uitgaven op het
oorlogsbudget grooter zijn, worde aangenomen. Wij hopen evenwel,
dat zij geen schipperzueht, geen voortdommelen zal te weeg brengen,
maar beschouwd zal worden als een langzame overgang en eene gedeeltelijke
voorbereiding tot een later te verkrijgen goede herziening van het 8e
hoofdstuk der Grondwet, welke, volgens onze zienswijze, het eenige middel
is tot hot verkrijgen van eene betere organisatie der levende strijdkrachten,
om aan de eischen eener Nederlandsclie landsverdediging te kunnen voldoen.
Yoor zulk eene herziening, kort na de onderwijsquaestie, na het ver
werpen van eene finantieele afscheiding tusschen Nederland en Indië, en
te midden van zoovele hangende zaken, welke de partijen belust maken
om bij eene grondwetsherziening concession te verkrijgen, is het thans
geen geschikt oogenblik. Bovendien kan naar onze meening geene her
ziening van het 8e hoofdstuk naar wensch plaats hebben, zonder de kennnis
van het krijgswezen in algemeene trekken een integreerend deel van
het algemeen onderwijs te doen worden, zonder de zoo noodige eenheid