169
om door gepaste middelen en op goede grondslagen berustende beginselen,
een uit landskinderen samengesteld leger, tot verdediging van Nederlands
grondgebied te verkrijgen, zonder het leger langer buiten het volk
te houden en dit te doen opvoeden tot deelneming aan algemeenen dienst
plicht. Overtuiging, geestkracht en vertrouwen zijn de eigenschappen!
welke daarvoor geëischt worden.
Generaal Weitzel moge die denkbeelden, die dringend verlangde her
ziening van liet hoofdstuk Defensie wellicht ook eene laatdunkende utopie
en marktgeschreeuw noemen, wij blijven onze zienswijze, in navolging van
hetgeen door zoovele kundige en ondervindingrijke mannen reeds vroeger
is voorgesteld en verdedigd, eene opwekking en het eenige middel noemen
om uit den tegenwoordigen treurigen toestand van onze Natie tot een meer
gezonden te geraken, zonder daarom tegenover tegenstanders onbillijk en
onrechtmatig of bard te worden.
Wij zouden den arbeid van den Generaal Weitzel eenvoudig kunnen
aankondigen en ter kennisneming aanbevelen aan allen, die de inzichten
van den gewezen president der commissie voor de staatsrechtelijke verhouding
tussclien de Nederlandsche en Indische legers willen leeren kennen en tevens
met zekere soort beteekenis en geschiedenis der grondwettige voorschrif
ten aangaande ons krijgswezen oenigszins nader kennis maken, ware
het niet, dat de schrijver naar onze meening onjuist is in zijne verkla
ringen betreffende de wettigheid der bestaande feitelijke scheiding tusschen
de in Ned.-Indië aanwezige landmacht en die in Nederland.
Na over de verkiesbaarheid voor het lidmaatschap van een der beide
Kamers der Staten-Generaal van de officieren der in Ned-lndië dienende
landmacht te hebben gesproken en de aanvaarding van zulk een mandaat
terecht afhankelijk te hebben genoemd van het al of niet verleenen van
verlof door de Regeering, zegt de Generaal Weitzel op bl. 66 het volgende:
„Dit leidt ons als van zelf tot een onderzoek naar de verhouding, waarin
het in Nederlandsch-Indië aanwezige gedeelte der landmacht, waarover
art. 178 handelt, tot de Grondwet staat". Op bl. 82 leest men de
conclusie, „dat er wel is waar eene feiteljjke scheiding bestaat tusschen
de in Nederlandsch-Indië aanwezige landmacht en die in Nederland
maar dat die feitelijke scheiding geen wettelijken bodem tot grondslag heeft."
Art. 178: „De Koning zorgt, dat er ten allen tijde eene toereikende zee- en land
macht onderhouden worde aangewovven uit vrijwilligers, hetzij inboorlingen of vreem
delingen, om te dienen in of buiten Europa naar de omstandigheden",