170
Deze conclusie zou op historische gronden verkregen zijn, waarvan wij
hier een kort uittreksel laten volgen.
In het eerste besluit van den Souvereinen Vorst van 9 Januari 1814,
tot organisatie van het zoogenaamde staande leger in Nederland, was
nog geene sprake van troepen, bestemd voor de koloniale dienst, terwijl
bij de vereeniging van Nederland met België voor beide landen eene
afzonderlijke landmacht bestond.
Het besluit van den Souvereinen Vorst van 13 Januari 1815, No 52 be
paalde, dat voor Oost-Indië werden aangewezen het regiment Infanterie
No 5, acht bataljons Infanterie No 19 t/m 26, het depötbataljon No 33
en het regiment Cavalerie No 5; doch na de veréeniging van de Neder-
landsche en Belgische legers op 1 April 1815 werd eene andere numme
ring van de afdeelingen noodzakelijk. De infanteriecorpsen voor Indië
behielden dezelfde nummers, doch het regiment 'Cavalerie No 5 verkreeg
No 7, terwijl nog het bataljon Artillerie No 5 voor Indië werd aangewezen.
Deze troepen vertrokken den 29on October 1815 naar hunne bestemming.
Volgens art. 9 van het reglement voor het depótbataljon van de troepen,
dienstdoende in de koloniën en buitenlandscke bezittingen van het Rijk,
afgekondigd bij Koninklijk Besluit van 28 December 1816, No 36, stond de
commandant van dat depót rechtstreeks onder den Commissaris-Generaal
van Oorlog, niet onder het Departement van Koloniën. Ook de Staatsraad,
Intendant-Generaal stelde de kleeding en uitrusting vast, waarvan de mi
litairen in Oost-Indië moesten voorzien zijn.
Bij Koninklijk besluit werd het regiment Infanterie No 5 der staande armee,
dienstdoende in Oost-Indië, vernummerd tot afdeeling No 18.
In art. 34 van het Reglement op het beleid der Regeering in Ned.-Indië
van 1818 werd den Gouverneur-Generaal het opperbevel toegekend over
de Zee- en Landmacht, maar niet het recht tot bevorderen, pensioneeren
en ontslaan van de officieren, al heeft de Gouverneur-Generaal Baron Van
der Gapetten en al zijne opvolgers dat recht voor officieren tot en met
den rang van Kolonel steeds in al zijn omvang uitgeoefend.
In 1822 verkreeg het depótbataljon eene nieuwe samenstelling en werd
het ook dienstbaar gemaakt aan andere militaire belangen, behalve aan die
der krijgsmacht in de koloniën. In dat zelfde jaar werden de bataljons
Infanterie N°. 19 t/m 26 bij Koninklijk besluit vereonigd tot twee afdee
lingen, elk van 4 bataljons en daaraan de nummers gegeven van 19 en 20.
Zoowel voor bovengenoemde handelingen als bij volgende Koninklijke
besluiten schijnt nimmer het Departement van Koloniën te zijn gehoord,
terwijl al de militaire wetboeken en reglementen voor de landmacht een-