171 voudig uit het moederland zijn medenomcn, welke meerendeels, na -voor het grootste gedeelte gewijzigd nog van kracht zijn. Tot 1825 behoorde de krijgsmacht, dienstdoende in Oost-Indië, adminis tratief tot het Ministerie van Oorlog; doch deze staat van zaken veran derde van 18251830 langzamerhand. In 1829 werd bij de Nederlandsche krijgsmacht in Europa de 18° afdeeling (regiment) opgericht, niettegen staande er in Oost-Indië nog altijd eene 18e afdeeling van dat wapen bestond, doch dat, even als de andere regimenten in Indië bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 24 December 1830 ontbonden werd, toen de Infanterie in deze koloniën eene indeeling in zelfstandige ba taljons verkreeg. Yan dien tijd af werd de eenheid van de krijgsmacht in Indië met die in Europa meer en meer verstoord, zoodat er thans eene staatsrechtelijk volkomen scheiding bestaat, doch, volgens den Generaal Weitzelniet wettelijk, voor welke uitspraak de woorden van art. 178 onzer Grondwet, hetwelk geheel overeenkomt met de art. 202 en 204 uit de Grondwetten van 1840 en 1815, moeten dienen, uitgelegd naar schrijvers zienswijze, met aanhaling alleen van hetgeen door andere personen gezegd en geschreven en voor het bewijs van zijn betoog noodig was, doch waarbij niet genoeg gelet isdat eene halve waarheid, voor eene heele waarheid uitgegeven, dikwerf eene groote onjuistheid wordt. Hij zij ons vergund, dit nader toe te lichten en daarom onze beschou wingen in korte trekken aan te geven, alvorens eene conclusie te nemen. De Generaal Weitzel begint bij onze Grondwet van 1815, wij daaren tegen een weinig vroeger om de historische interpretatie beter te doen uitkomen, Tijdens de Republiek stonden de bezittingen onder de Oost- en West- Indische Compagniën. Die lichamen hadden het recht om troepen te onderhouden, bestaande in het begin uit matrozen, later uit eene InlandscJie militie en een samenraapsel van Europeesche vrijwilligers. Toen de O. I. C. ophield te bestaan, kwamen deze bezittingen onder de Staten- Generaal; doch de G. W. van 1798 bepaalde, dat wel het beheer bij de Staton-Generaal was, maar het bestuur feitelijk opgedragen werd aan Koloniale Radenwelke eene groote zeltstandigheid verkregen; terwijl o. a. bij art. 241 van die Grondwet bepaald werd, dat „voor het onder houd der gezegde bezittingen en coloniën, als om in de soldijen, renten, pensioenen en andere noodwendigheden te voorzien, de noodige gelden van de Vertegenwoordigende Vergadering moesten gevraagd worden," waaraan volgens art. 242 later een verslag zou worden ingediend. Om trent het begrip van regeeren en besturen was men toen dus verder dan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 182