173 - ma van Grovestins en Nahuys van Burgst, en men niet wist waarheen een Koningschap en een beheer der bezittingen zoude leiden, terwijl later toch een en ander kon worden veranderd en geregeld. In 1818 bleek het, dat de vrijwillige recruteering voor eene voldoen de landmacht in Nederlandingevolge art. 178 der Grondwet, onvoldoen de was. De zoogenaamde vaste landmacht werd daarom door de Wet van 28 November 1818 ontbonden. De toen reeds naar Indië gezonden af- deelingcn waren daardoor stilzwijgend van het Nederlandsche leger afge scheiden, al behielden die corpsen ook de Nederlandsche nummers. Het Indische leger bestond ook toen reeds uit Europeanen en Inlanders, welke laatsten de grootste helft van de koloniale krijgsmacht uitmaakten. De uit Nederland gezonden afdeelingen stonden onder het Ministerie van Oorlog, het Inlandsche element echter niet. Door dezen tweeslachtigen toestand, en niet tengevolge van de grooto mate van zelfstandigheid van den Generaal Van den Bosch Van der Capellen en Du Bus de Gisig- nies waren misschien nog zelfstandiger) zoo als de Generaal Weitzel het dóet voorkomen, werd do drang, om het Nederlandsch-Indische leger onder één hoofd te brengen, zóó sterk, dat na 1830 geene bevelen meer door het Ministerie van Oorlog werden uitgevaardigd, en de scheiding tnsschcn de beide legers van Nederland eene feitelijke werd. Daardoor werd de Koning geenszins bekort in zijn grondwettig recht tot het zen den naar Ned.-Inclië van uit vrijwilligers bestaande georganiseerde onder- deelon van de landmacht in Nederland, en zouden zulke afdeelingen ook niet buiten de Grondwet zijn gesteld. Men heeft b. v. na 1827, zooals in 1829 het corps jagers van Vermeulen Krieger en in 1835 het corps jagers van Cleercns naar Indië gezonden, die echter in het Indische leger werden opgelost. Dat door de eerste uit Nederland gezonden troepen de noodige reglementen waren medegenomen, en deze, hoewel grootendeels gewijzigd, in gebruik bleven, is wederom zeer natuurlijk. Men verkeerde toen, kan men gerust zeggen, in eene periode van verwarring; en dat men toen niet gedacht heeft om reglementen te maken, speciaal voor Indische toestanden ingericht, of ze niet bij afzonderlijk besluit in Indië van kracht heeft verklaard, (behalve het Crimineel Wetboek) zooals had moeten gebeuren, is niet te wij ten aan de zucht om een gedeelte van het Indische leger tot het Nederlandsche te doen behooron, maar eenvoudig aan gebrek aan kennis omtrent Indië welke nu nog, na zoovele jaren van vooruitgang, bij het Nederlandsche volk zeer veel te wensehen overlaat. Zelfs de Generaal Weitzel, die zooveel voor en over het Indische leger geschreven heeft, gaf telkens blijken, dat leger niet goed to kennen. Zoo is b, v. in deze laatste brochure

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 184