nimmer in 1848 door de Volksvertegenwoordiging bedoeld zijn; en uit
de woorden van dat artikel, al ware liet voor uitvoering vatbaar, is dat
zeker niet af te leiden.
Neen, noch met eene zuiver historische interp retatie, noch uit de wetsin
terpretatie zelve kan, met art. 1t8 van de Grondwet in de hand, op goede
gronden aangetoond worden, dat in 1848 door den wetgever het in 1815
naar Indie gezonden gedeelte van de Nederlandsche krijgsmacht nog tot
het leger in Nederland gerekend werd te belmoren, maar wel, dat volgens de
Grondwet van 1848 de langzamerhand ontstane feitelijke scheiding
tusschen de Nederlandsche legers in Nederland en in Indië door de Volks
vertegenwoordiging- en de Regeering als wettig werd erkend en geheel
op de beginselen, neêrgelegd in de artikelen van de Grondwet, berust.
Daarom kon ook de Minister van Koloniën met volle recht en geheel
grondivettig vijf jaren later in de Kamers zeggen„De koloniale land
macht is eene zelfstandige inrichting, waarvan het bestuur, de hoofd
administratie en de rekenplichtigheid gevestigd zijn te Batavia."
De Generaal T eitzel vraagt: „Wanneer de in Ned.-Indië aanwezige
landmacht, in 1848, inderdaad door de Grondwet is gescheiden van de
rest der landmacht, bedoeld in art. 178" (Deze soort van landmacht bestaat
echter sedert 18 November 1818 niet meer), „hoe staat het dan met de
wetten, door die gescheiden landmacht naar Indië medegenomen en daar
tot heden eenvoudig nageleefd, zonder dat ze ooit opzettelijk werden
afgekondigd? Zouden die wetten dan niet moeten worden gerekend tot
die, waarover art. 118 handelt?"
Hoe staat het dan met de wetten, door die gescheiden landmacht naar
Indie medegenomen?! Alsof het geheele Indische leger, zoowel Euro
peanen als Inlandersooit tot het Nederlandsche leger heeft behoord!
Maar zonder dat woordje die de in Ned.-Indië aanwezige landmacht
zou de aanhaling van het reglementen- en wettenargument van geeue
beteekenis zijn geweest. Aannemende echter, dat de schrijver het be
doeld heeft, zooals het moest wezen, dan kunnen wij liet volgende ant
woord geven.
Die wetten werden in 1816 in Indië gebAcht en steeds, met vele in Indië
gemaakte wijzigingen, nageleefd. Zij waren in 1816 en 1817 niet afzonderlijk
in Indië afgekondigd en later ook niet volgens art. 118 van de Grondwet voor
lndrë van toepassing verklaard, maar hebben nu kracht van wet, omdat art.
132 van het Eegeeringsreglement (de fundamenteele Wet voor Indië voorge
schreven in de 2e alinea van art. 58 der Grondwet en door de Kamers in 1854