als Wet aangenomen en uitgevaardigd) bepaalt, dat „alle op het bij het vorig artikel bedoelde tijdstip verbindende wettelijke verordeningenregle menten en besluiten worden gehandhaafdtot dat zij door andere zijn vervangen." Daarom zijn eenige van die wetten en reglementen reeds vervangen of gewijzigd door verordeningen, gelijk het R. R. voorschrijft, en zijn de in Nederland afgekondigde wetten van 14 November 1879, No's. 191 en 192, betreffende wijzigingen van het C. W. en van het R. v. K. voor de in Ned.-Indië aanwezige landmacht niet verbindend. Soortgelijke bepalingen bostonden reeds sedert 1852 (Kon. besl. van 27 Dec. 1851, No. 85) en hebben volgens de afgekondigde wijze kracht van wet in Indië. Art. 42 van het R. R. zegt„De Gouverneur-Generaal is opperbevel hebber van de in Ned.-Indië aanwezige landmacht. In Ned.-Indië worden de officieren door den Gouverneur-Generaal benoemd. Zij worden door hem bevorderd en ontslagen op den voet, bij algemeene verordening bepaald. De regelen omtrent het toekennen van pensioenen en gagementen worden bij algemeene verordening gesteld." Daarentegen luidt art. 41: „De Gouverneur-Generaal is opperbevelhebber van de in Ned.-Indië aanwezige zeemacht, behoudens hare administratieve betrekkingen tot het departe ment van Marine. Ilij beschikt over de schepen en vaartuigen en derzelver manschapin overeenstemming met de door den Koning gegeven voor schriften, zooals hij meest oorbaar acht voor de belangen van Ned.-Indië Wat de Gouverneur-Generaal dus is als opperbevelhebber met betrekking tot de landmacht, is hij nog niet tegenover de zeemacht, zooals onwillekeurig uit de woorden van den sclirij ver der brochure zou kunnen afgeleid wor den. Het personeel en een gedeelte van het materieel blijft behooren tot de Nederlandsclie strijdkrachten in Nederland en niet tot die in Indië. Do Koning kan die zeemacht onmiddelijk terugroepen, doch geen ge deelte van het Ned.-Indische leger naar Nederland oproepen om daar te dienen, zonder voorafgaande goedkeuring van de Yolksvertegenwoordiging, volgens de bestaande wetten. Alles tezamen genomen, is het, dunkt ons, niet moeilijk te bewijzen, dat de scheiding der beide legers wel degelijk op een wettelijken bodem rust, en komt het ons daarom voor, dat de brochure van den Generaal Weitzel argumenten en conclusion voor het tegendeel aanvoert, die niet alleen gezocht, maar zeer zwak zijn. T.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 187