178
heid der Yolks vertegenwoordiging te zeggen, dat de scheiding van
het civiel en militair gezag in dat gewest, met het oog op dien
toestand, minstens genomen voorbarig mag heeten. De Minister
Van Goltstein heeft echter op die opmerking verleden jaar zeer ge
vat geantwoord, dat organisatie van het burgerlijk bestuur niet wil
zeggen scheiding van het civiel en militair gezag. Afgaande op het
geen de Indische geschiedenis ten aanzien van de vereeniging van
dat gezag in het Gouvernement der Moluksche eilandenvan Ce
lebes en onderhoorigheden en Sumatra's-Westkust en in de Resi-
dentiën PalembangWester- en Zuider- en Oosterafdeeling Yan
Borneo geleerd heeft, valt op dat antwoord van den Ministerbillijk
heidshalve niets aan te merken.
"Wanneer wij door dat antwoord voor de toekomst van het Gouver
nement van Atjeh en onderhoorigheden en voor het belang van het
Indische leger toch niet gerustgesteld zijn en ons naar aanleiding
daarvan niettemin zullen veroorlooveneenige beschouwingen in het
midden te brengen over de vereeniging van het civiel en militair gezag
in handen van den officierverzoeken wij den onbevooroordeelden lezer,
van ons de gemoedelijke verzekering te willen aannemen, dat wij ook
hierbij ons boven partij- of persoonlijk belang van de thans handelende
hoofdpersonen te Kota-radjaBataviaBuitenzorg en 's Gravenhage
stellen. Yan het ellendig gekrakeel tusschen Atjehsche half-goden
zijn we oververzadigd.
Yoor welk belang wij wel zullen pleiten, moge uit het hierna
volgende blijken.
Yóór ons werd reeds door zoo vele mannen van gezag de stelling
verkondigd en betoogddat de vereeniging van het burgerlijk met
het militair gezag in eenige buitenbezittingen een uitmuntend middel
is om onze bekwaamste hoofdofficieren een grooteren werkkring te
geven en hen te vormen tot hetgeen gevorderd wordt om voor den
rang van Generaal-Majoor bij het Indische leger in aanmerking
te komen.
Welke de eischen zijndie voor eene benoeming tot dien gewiehtigen
rang gesteld worden, hebben we nergens beschreven gezien in de vele
daarop doelende geschriften. Wie echter geen vreemdeling is in de
geschiedenis van Nederlandsch-Indië en die van het Indische leger,