185
neraal moet onderwerpen. Daardoor is de Legercommandant, van
wien men dan toch wel mag veronderstellen, dat hij zal weten, aan
welke militaire eischen een militaire commandant moet voldoen, on-
noodig in zijne bevoegdheid tot plaatsing en overplaatsing der offi
cieren, hem sedert 1867 toegestaan, verkort.
Ter westkust van Sumatra (laten wij slechts enkele voorbeelden
uit onze leerrijke Indische geschiedenis putten) heeft de vereeniging
van het civiel en militair gezag feitelijk bestaan van 1819 1829,
van 1831 1834 en van 1837 1862. De Generaal-Majoor en
vroeger Kolonel J. Van Swieten heeft dat gewest negen jaren als
Gouverneur bestuurd en het van een lastpost eene productieve bezitting
gemaakt. Hij drukte de voetstappen zijner voorgangers, Generaal-
Majoor, vroeger Kolonel A. V. P. Michiels en Kolonel II. J. J. L.
Ridder De Stuers.
Of de persoon, die het burgerlijk gezag in eenige buitenbezittting
voert, een militair is of iemand, die het radicaal van ambtenaar bezit,
hij moet naar dezelfde instructiënwetten en verordeningen besturen.
Het is dus eene dwaling, als men in de vereeniging van het civiel
en militair gezag een ander karakter ziet dan in een niet vereenigd
bestuur. Dat karakter blijft in beide gevallen hetzelfde. Het is
een burgerlijk bestuur, gevoerd door een officier.
Waarom zou nu de officier, die getoond heeft een man van algemeene
ontwikkeling te zijn, niet even goed als een ambtenaar de kunst
van besturen verstaan en de ontwikkeling van het aan zijne zorgen
toevertrouwde gewest kunnen behartigen? Om over goed eten te
kunnen oordeelen, behoeft men zelf geen kok geweest te zijn. Dit
eenvoudig voorbeeld wordt door velen over het hoofd gezien. Wij
zouden hun daarom willen vragen, wie volgens hunne theorie geschikt
zouden zijn om Gouverneur-Generaal en Minister van Koloniën te wor
den! Wie. was Daendels, wie Van den Boschwie De Koekwie Baud
wie Bischoff, De StuersRaaffElout, BieszMichielsBuschkens, Clee-
rens, Van SwietenSorgMeis, De Brauw, Andresen, KroesenVerspijelc
Rappé, Bakkers? Hadden zij het radicaal van ambtenaar? Zoovele
namen in zeventig jaren tijds te kunnen noemen, getuigt niet voor de
armoede aan mannen in het kleine officierscorps van Nederlandaan
wie men de taak van regeeren en besturen zou kunnen opdragen