229 aanbiedt om dat gezag met allen luister en praal te doen optreden, bepalingen moesten worden ontworpen om dat gemis zoo veel mo gelijk te doen vergoeden, zonder in dwaasheden te vervallen, welke het leger konden kwetsen. Vooreerst werd de jjrese'awce-quaestie van civiele en militaire autori teiten geregeld. Deze regeling dateert reeds van den tijd van den Gou verneur-Generaal Daendels. Een reglement voor de préséance moet er bestaan (men denke slechts aan de maaltijden bij den Gouverneur-Ge neraal en de volgorde, waarin de genoodigden daaraan zitten)doch wij hebben het nooit in druk gezien. Daendels dacht de quaestie hetgemakkelijkst op te lossen door civiele ambten aan militaire rangen te assimileeren. Die assimilatie bestaat nog heden voor sommige be trekkingen; een resident wordt met een kolonel, een assistent-resident, soms ook een auditeur-militair, met een majoor gelijkgesteld; den veldprediker niet te vergeten. Voor zooverre wij weten, heeft de préseanceregeling slechts in vroegere jaren aan sommige hooge mi litaire autoriteiten twee legerhoofden aanstoot gegeven, toen zij bij die maaltijden beneden het jongste lid van den Raad van Indië zaten; doch aan hunne billijke grieven is sedert tegemoet gekomen. De assimilatie aan militaire rangen van civiele ambten maakte ook het geven van militaire eerbewijzen aan civiele ambtenaren noodig. Het omgekeerde had echter nooit plaats, of het was een gevolg van zuivere beleefdheid of bijzondere welwillendheid, tenzij men daaronder wil rekenen de officieele plichtplegingen, in acht te nemen bij het reizen van hooge, inspecteerende, ook militaire landsdienaren. Een reglement op de militaire eerbewijzen werd gearresteerd bij de Gouvernements-besluiten van 28 Mei 1842, N° 20 en 19 October 1843, N° 21. Onder eerbewijzen werd daarbij begrepen de ceremoniën, in acht te nemen bij ontmoetingen met en feesten bij de vorsten op Java en de buitenbezittingen. Voor het ceremonieel aan de hoven te Soe- rakarta en Djokdjakarta gelden evenwel andere bepalingen, die wij Bij missive van den Algemeenen Secretaris dd. 20 October 1851, N° 2935, (zie A. O. N° 9) werd bepaald, dat de Majoors, in tegenwoordigheid van den Resident, den voorrang hebben boven de Assistent-Residentenook dan wanneer deze in hunne afdeeling zijn; doch dat dit niet het geval behoort te wezen, wanneer de lq-atsten als plaatselijke vertegenwoordiger van het Gouvernement optreden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 236