293 Beter waren de ondervolgende vragen: Nederlandsche en liet Indische leger een bepaald onderzoek moest doen. Heeft die commissie reeds verslag uitgebragt"? Daarna werden onder de „Uitgaven in Ned.-Indiëde volgende vragen door de Volksvertegenwoordiging' gedaan: I. „Ook ten gevolge der treurige ondervinding, bij den aanvang der krijgsverrig- tingen op Atjeh verkregen, heeft men in Indi'ê een generalen staf opgerigt. Heeft die staf aan de behoefte voldaan of bestaan in de zamenstelling en werking daarvan nog leemten"? II. „Insgelijks in Nederlandsch-Indië bestaan een aantal forten en versterkingen die als geheel doelloos moeten worden beschouwd. Zou het niet wenschelijk zijn, dat die forten werden geslecht"? De tweede vraag liad, zoo als deze, in's Blaue hinein, gesteld is, beter niet gedaan moeten worden. Eene andere opmerking was niet veel be ter, zoo als: „Yoor het vaststellen van een nieuw reglement van administratie der landmagt zijn bepaalde officieren aangewezen mot hooge tractementen, toelagen en fouragegelden. Is het noodig een nieuw reglement te maken, daarvoor de schatkist eenige jaren met eene uitgaaf van 10.000 te bezwaren en aan den lande daarvoor de dienst van eenige officieren te onttrekken"? "Waarom die vraag niet aldus gesteld: Plet nieuwe administratieregle ment heeft tot dusver f 150.000 gekost. Hoe lang zal het nog duren eer dat die arbeid voltooid is? Yoldoet hetgeen men tot dusverre voor dat geld heeft gekregenaan de behoefte en eischen voor een nieuw d. i. beter reglement? Eene andere opmerking was evenmin ad rem, zoo als „Volgens het Indisch besluit van 18 Mei 1880, H° 25, aangehaald in het Koloniaal Verslag blz. 41, wordt de sterkte van het garnizoensbataillon in Atjeh op 83 officieren en 1852 minderen gebragt. Daaronder behoort, als men wel onderrigt. is, slechts één hoofdofficier. Een der leden vroeg, of het bataillon voor één hoofdofficier niet te sterk was, en of daaruit geen verwarring en geldelijk nadeel zou kunnen ontstaan, zoodat splitsing in aanmerking kwam. De veel minder sterke veldbataillons hebben twee hoofdofficieren". a. „Haar men meent te weten, is de organisatie der cavalerie, na in Indi'ê vastge steld en door het opperbestuur goedgekeurd te zijn, ten gevolge van daartegen bij den legercommandant bestaande bezwaren, weder ingetrokken. Is men op dit punt goed ingelicht? Zoo ja, strookt zulk een loop van zaken dan wel met goede regerings beginselen"? b. „Is de paardenstoeterij in Zuid-Celebes thans goed geregeld, en welke uitkomsten zijn van die inrigting te verwachten?" c. „Hu blijkens de noot 33, in navolging van hetgeen in Nederland bij de wet is bepaald, ook in Indië de 3e klasse van militaire apothekers is opgeheven en die apo thekers bij de 2e klasse zijn ingelijfd, meent men er bij herhaling op te moeten aan dringen, dat de voor Indië bestemde militaire apothekers, even als de Indische officie ren van gezondheid, aan aflegging van het voor Nederland vastgestelde Staatsexamen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 300