295 nisters conclusie en wie in het bezit der Koloniale verslagen over die jaren is, kan zelf die rekening opmaken, eisclit 3000 Europeanen meer dan de legerformatie vóór het begin van den Atjehschen oorlog„terwijl" (wat vervolgens betoogd wordt, is zeer hyperbolisch) „in het aangehaald Indisch besluit voor de bezetting van Atjeh afzonderlijk toch niet meer dan 1345 Europeanen zijn uitgetrokken." De bezetting van Atjeh is sedert 1873, in strijd met de bij de legerorganisatie van 1853 gehuldigde begin selen, voor de overgroote meerderheid (behalve het garnizoensbataljon en cenige officiereu) geleend van de troepenmacht, die volgens de normale formatie (van 1853 en later) het veldleger van Java en Sumatra^-Westkust uitmaaktTenzij die normale formatie gewijzigd en de daarbij voor het veld leger tot een (blijkens Von Gagern zelvcn) uiterst minimum bepaalde sterkte verminderd worde (hetgeen met liet oog op de belangen der ver dediging togen een buitenlandschen vijand ecne onverantwoordelijke daad zoude zijn) is derhalve ecne uitbreiding van het leger door de permanente (eigen) bezetting van Atjeh binnen kort onvermijdelijk. De Minister is echter (voor hem zei ven?) eene andere meening toegedaan. Hij zegt zeer duidelijk: „Inkrimping der formatie kan dus niet uitblijven, en met het oog daarop kan men aannemen dat, na de sterke suppletie- contingenten van de jongst verloopen jaren, in 1881 niet meer dan 1500 man zullen zijn uit te zenden." Het tweede argument, dat de Minister bezigde, zal wel het hoofdar gument zijn „liet zal naauwelijks betoog behoeven, dat bet raadzaam is om vooral niet méér troepen uit te zenden dan bepaald vereischt worden, omdat men alleen door beper king van de suppletie-contingenten eene betere verhouding kan herstellen tussclien de getalsterkte van Nederlanders en vreemdelingen. De sterkte der contingenten kan niet worden opgevoerd, dan door meer vreemdelingen aan te nemen." Omtrent het de werving van Nederlanders weinig aanlokkelijk makend uiterlijk der in Nederland teruggekeerde gepasporteerde en gegageerde Indische militairen antwoordde de Minister „De uit Indië teruggekeerde militairen worden, voor zoover zij niet reeds in Indië de dienst verlieten, aanvankelijk in de sterkte van het koloniaal werfdepot te Har derwijk gebragt, waar zij dezelfde verzorging genieten die andere militairen onder vinden. Daar zij bestemd zijn om binnen weinige dagen tot de burgermaatschappij terug te keeren wordt liun kleeding, die ten gevolge der zeereis dikwijls het ooglijk aanzien verloor, niet vernieuwd." „Bij de uitreiking van de gagementsacte of het paspoort wordt met hen afgere kend. Uit den aard der zaak kan de Regering, nadat zij de dienst hebben verlaten, hare zorgen niet verder uitstrekken dan de gelegenheid die aan een deel der gega-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 302