297 Mededeelzamer was de Minister omtrent de opleiding van militaire apothekers voor het Indische leger: „De gebouwen voor de paardenstoeterij op liet schiereiland Malasoro (Zuid- Celebes) waren op het einde van 1879 nog niet voltooid. (Zie Koloniaal Verslag, bladzijde 36) Zij is dus naauwelijks geregeld in werking getreden, en het is niet mogelijk om nu reeds iets te zeggen over hare vermoedelijke resultaten. Welligt zal dienaangaande iets kunnen worden medegedeeld in het volgende Kolo- niaal Verslag." „De meening dat de officieren van gezondheid voor hut leger in Nederlandsch-lndi'ê allen aan het voor Nederland vastgestelde Staatsexamen zijn onderworpen, is niet in allen deele juist. Alleen van lien, die van staatswege voor de betrekking worden opgeleid, wordt dat examen gevorderd. Had de Regering niet do bevoegdheid om ook officieren van gezondheid aan te stellen, die het artsdiploma niet bezitten, het zou in de jongst verloopen jaren treurig gesteld zijn geweest met de verpleging van zieke militairen in Nederlandsch-Indig. Het gebrek aan officieren van gezondheid, dat nu gelukkig van lieverlede geringer wordt, zou dan inderdaad zeer zorgwekkende verhou dingen hebben aangenomen." „De ondervinding, in dit opzig't opgedaan, stemt zeker tot voorzigtigheid tegenover het verlangen om alle voor den dienst in Nederlandsch-lndië bestemde militaire apothekers aan het voor Nederland vastgestelde Staatsexamen te onderwerpen. Het verband tusschen dit verlangen en de afschaffing- van de 3e klasse der militaire apo thekers is den ondergeteekende niet duidelijk, tenzij men bedoeld mogt hebben dat alleen zij, die aan het genoemde Staatsexamen voldeden, waardig zouden zijn ter stond als militair apotheker 2e klasse te worden aangesteld. Hierin zou eene zijdu- lingsche veroordeeling liggen van het sedert bijna 30 jaren zoo uitmuntend werkende opleidingssysteem der pharmaceuten voor het leger in Nederlandsch-lndië. Wijlen de hoogleeraar Dr. G. J. Mulder, wien de eer van het vaderschap dier opleidingsme thode toekomt, heeft herhaaldelijk in openbare geschriften en in niet gepubliceerde rapporten doen uitkomen, dat de militaire apotheker in Nederlandsch-Indie alleen dan geheel aan zijne roeping van pharmaceut en tevens natuuronderzoeker kan voldoen, indien zijne studiën daartoe in bepaalden zin zijn geleid, geheel vrij van de eischen die eene reeks van Staatsexamina vordert, alleen gerigt op den toekomstigen werk kring der apothekers. Men zij er daarbij zeker van, dat het eindexamen door de te Utrecht opgeleide militaire apothekers ten overstaan van 7 hoogleeraren der Rijksuniver siteit, zeker geen mindere waarborgen dan liet Staatsexamen oplevert voor de prak tische bruikbaarheid en de theoretische bekwaamheid der artseneibereidkundigen van het Nederlandsch-Indische leger. De ondervinding heeft dit trouwens overtuigend bewezen". „Met dat al acht de ondergeteekende kategorisclie uitsluiting dier jongelieden van de Staatsexamina geheel onnoodig. Zijn er onder hen, wier studiën er, naar het oordeel van den hoogleeraar Dr. II. Wefers Bettink, onder wiens toezigt zij zich bekwamen, niet door lijden, indien zij zich tevens op de Staatsexamina voorbereiden, dan bestaat er van de zijde der Regering geen bezwaar tegen hun deelnemen aan die examina. In dien zin is de genoemde hoogleeraar dan ook reeds in d*n loop dezes jaars ingelicht,"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 304