299 Het eerst van allen sprak de Heer Van der Hoevenover eene teedere quaestie. Het was de beslissing, ten vorigen jare door den Minister van Koloniën genomen op een adres van in 1879 gepensioneerde officieren van bet Indische leger, bet bekende adres, waarvan Zijne Excellentie de Luitenant-Generaal G. FDe Neve, oud-commandant van bet Indische leger, de eerste onderteekenaar is. Daarvan zeide de Heer Van der Iloeven „Ik heb die beslissing met zeer groot leedwezen vernomen en acht mij gedrongen bij deze gelegenheid mijne stem te voegen bij de krachtige en welsprekende stemmen, die in deze Kamer reeds van verschillende zijden over de zaak zijn opgegaan". Men weet, dat de bewuste pensioenquaestie reeds vóór de behandeling der Indische begrooting, in de 2e Kamer aanleiding heeft gegeven tot krachtige interpellationdie evenwel afstuitten op het koele gemoed van van den Heer Van Goltstein. Wij hebben over die interpellation en de houding in deze quaestie door dien Minister aangenomen, met opzei; gezwegen. Door hoofdorganen der Nederlandsche pers en door de Volks vertegenwoordiging zelve is die beslissing gelijk gesteld met het niet voldoen eener eereschuldl De zaak zelve werd daardoor voor een orgaan, dat do belangen van Indische officieren moet bepleiten, te kiesch om verder besproken te worden. Het Indisch officierscorps mogeeven als deze Minister, zijne gebreken hebben, in hooghartigheid staat het met Mr. Van Goltstein op ééne lijn. Het is, hoe nederig van positie bij hem vergeleken, te degelijkover de voldoening van zoodanige schuld verder een woord te reppen! Maar het Indische leger moet goed ingelicht worden. Het moet niet langer in dwaling verkeeren en in onze Volksvertegenwoordiging een element zien, dat zoo vaak anti-militair genoemd wordt. Hoe gaarne had Zij aan de in 1879 gepensioneerde officieren dat verhoogde pensioen gegundTerecht o. i. zeide de Heer Van der Iloeven „Er kon hier, dunkt mij, geen sprake wezen van eene terugwerkende kracht, te geven aan eene gewone beslissing, omdat de gelden, voor dit doel bestemd, reeds gebragt waren op de begrooting voor 1879; omdat het de stellige bedoeling was van de Regeering, die de verhooging van het pensioen voorstelde, dat zij, die in den loop van 1879 mogten worden gepensioneerd, in die verhooging zouden deelen, omdat de Gouverneur-Generaal zelf bij eene plegtige gelegenheid zieli heeft uitgelaten dat de verwachtingen, die in dat opzigt bij het Indische leger bestonden, volkomen gegrond waren. In deze stellige en regtmatige verwachting hebben velen in 1879, door ligchaamsgebreken of ziekten daartoe genoopt, hun pensioen gevraagd, die anders, met gevaar voor hunne gezondheid en hun leven zelfs, het jaar 1880 tot het nemen van pensioen zouden hebben afgewacht. Daardoor is de zeer onbillijke verhouding ontstaan, dat officieren, die in 1S78 met verlof naar Nederland waren gekomen en eerst in 1880 zijn gepensioneerd, in veel gunstiger toestand zijn gekomen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 306