ging ook thans, des noodig, de krijgswet zou Worden afgekondigd, is het evenwel bij de herziening van het regerings-reglement wenschelijk voor gekomen, hieromtrent alle onzekerheid te doen ophouden." Daarop antwoordde het Yoorloopig verslag der Commissie van Rapporteurs der Tweede Kamer: a. „In eene afdeeling acht men het noodzakelijk dat het begrip van opstand hier eenigzins meer omschreven worde. Zoo ligt zou in onze uitgestrekte Oost-Indische bezittingen, bij het ontstaan van onbeteeke- nende onlusten op een afgelegen punt, die toestand als aanwezig wor den aangemerkt." b. „Meer algemeen heeft men zich uitgelaten over het hoofdbeginsel van het artikel, de aan den Gouverneur-Generaal toegekende magt, om in de hier voorziene gevallen Nederlandsch-Indië geheel of gedeeltelijk in staat van oorlog of beleg te verklaren, wetten te schorsen en autori teiten op te heffen. Die magt kon niet anders dan uitermate groot worden genoemd. Eenige leden wenschten dan ook, dat geheel dit on derwerp, als te zeer ingrijpende in de bij het tegenwoordig reglement ver leende waarborgen, bij eene afzonderlijke wet geregeld wierd. Een groo- ter aantal beperkte zich tot het doen der vraag, of niet de gevolgen van het in staat van oorlog of beleg verklaren meer in de bijzonderheden en meer bepaald konden worden aangewezen. Daartegenover stond echter het gevoelen van anderen, volgens wie de magt des Gouverneurs-Gene raals zoo men niet de hoogste belangen in de waagschaal wilde stellen, in geval van oorlog of opstand, grenzenloos en alleen door zijne verant woordelijkheid beperkt moest zijn." „Intusschen werd de reeds bij lit. d van art. 26 aangeroerde vraag herhaald, of de Gouverneur-Gene raai, alvorens de hem hier toegekende magt uit te oefenen, tot raadpleging met den Raad van Indië verpligt is. Ware dit de bedoeling, dan behoorde het tegenwoordig artikel met artikel 26 d bepaald te worden aangewezen. Velen konden dit niet ge- looven, omdat art. 26 d zoo uitdrukkelijk spreekt van maatregelen, door liet burgerlijk bestunr tengevolge van oorlog of opstand te nemen en dus latere voorzieningen, bijv. het verleenen van schadevergoeding en dergelijke, op het oog schijnt te hebben. Daarenboven zou, om de re denen, vroeger ter aangehaalde plaatse in dit verslag aangeduid, de vèr- pligting tot raadpleging hier zeer belemmerend kunnen zijn." „Evenwel waren er sommige leden, die, aannemende dat deze laatste opvatting de ware was, in het toekennen van zulk een arbitrair gezag aan den Gouverneur-Generaal groot bezwaar zouden zien, en dus, welke

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 324