319 - verslag omtrent den staat der overzeesche bezittingen kan in deze leemte niet voorzien, omdat het telkens over een tijdperk handelt, hetwelk bij de indiening reeds lang verstreken is. Het verslag over 1849 zwijgt daarenboven geheel over het gebeurde in dat jaar op Timor. Andere leden zagen intussehen bezwaar in het opleggen der verpligting tot ken nisgeving aan de Staten-Generaal. Grenzen zijn hier moeijelijk te stellen, en bestond dus de bepaling eenmaal, dan zou ook de onbeduidendste opstand of vijandelijkheid in Indië regtstreeks ter kennis van de Staten- Generaal moeten worden gebragt. Men kon ook niet inzien, dat er aan die regtstreeksche kennisgeving zoo groote behoefte bestond. Alle ge beurtenissen van eenig belang in Nederlundsch-Indiè komen in den te- genwoordigen tijd dadelijk ter kennis van het publiek. Ilad de Volks vertegenwoordiging behoefte om daaromtrent nadere inlichtingen te er langen, dan bezaten de leden der Kamers, door gebruik te maken van het bij art. 89 der Grondwet toegekende regt van interpellatie, het middel om die inlichting te erlangen". f. „In art. 28 van het bestaande reglement wordt aan den Gouverneur- Generaalvoor het geval van oorlog, de bevoegdheid tot het uitgeven van kaperbrieven verleend. Het tegenwoordig ontwerp bevat niets der gelijks. Moet men daaruit opmakendat de Regering het toekennen dier bevoegdheid afkeurt, of zou de uitgifte van kaperbrieven geacht kunnen worden, begrepen te zijn onder de maatregelenwaarvan het 1° lid van art. 36 spreekt Artikel 36 van het eerste ontwerp werd artikel 39 van het tweede ontwerp, zooals hier hoven gebleken is. Daarop teekende de Minister van Koloniën in zijne Memorie van toelichting het ondervolgende aan, dat als antwoord kan worden beschouwd van de voorafgaande bemerkingen. a. en b. „Zonder te schaden aan het doel der bepaling, is het niet mogelijk door omschrijving uit te maken welke de opstanden zijn, die den Gouverneur-Generaal zullen magtigen gebruik te maken van de bui tengewone magt, hem in dit artikel verleend." „Dit moet en kan ook gerustelijk worden overgelaten aan het oordeel van hem, die waardig geacht wordt zulk een gewigtig staatsambt als dat van Gouverneur-Generaal over Nederlandsch-Indië te bekleeden. Overi gens zal dat oordeel niet alleen staanwant het isblijkens de in art. 26 lit. d (27 lit. d nieuw) gebragte verandering, wel degelijk de bedoeling, dat de Gouverneur-Generaalalvorens over te gaan tot de beslissing, of in eenig voorkomend geval de bepalingen van art. 36 (39 nieuw) zullen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 326