322 vooraf Van de naauwkeuriglieid daarvan te hebben vergewist. De offi ciële berigtgevers daarentegen schrijven onder het besef hunner ambte lijke verantwoordelijkheid en deelen niets mede dan hetgeen zij voor waar houden. De eersten, niet gebonden door dienstregelcn, stellen zich vaak in regtstrceksche gemsenschap met dagbladschrijvers; de officiële berigtgevers mogen slechts aan hunne onmiddelijke meerderen schrijven en zoo moet een ambtsberigt meerdere trappen doorloopen, alvorens het den Gouverneur-Generaal bereikt, in eenen vorm geschikt voor authen tieke mededeeling." f. „Ten aanzien van het uitgeven van kaperbrieven wordt verwezen tot liet voorkomende in het eerste g'edeelte van deze memorie (algemeens beschouwingen) onder 6 ad IX." In de daarop gevolgde Memorie van toelichting der Tweede Kamer werd omtrent den staat van oorlog en beleg liet volgende gezegd „In eene der afdeelingen achtte men het verkeerd, bij het Beglement te spreken van eenen toestand, die niet wettelijk omschreven of geregeld is. "Wat regtens is in staat van oorlog of beleg weet men noch hier te lande noch in Indië. Men wees daarbij op de geschiedenis der laatste grondwetsherziening en op het Fransche decreet van 24 December 1811, dat hier te lande niet geldig is. In plaats derhalve van zulk eene al- gemeene uitdrukking te gebruiken, behoorde het reglement, volgens deze leden, te omschrijven, wat den Gouverneur-Generaal bij zulke buitenge wone omstandigheden te doen staat, door het opnemen der elementen van den staat van beleg of oorlog, waartoe bijv. schorsing der werking, van het 4e lid van art. 64 en van art. 76 (f) kunnen geacht wor den te behooren. Men zou ook en met dit denkbeeld vereenigde zich ten slotte de meerderheid der afdeeling de aangehaalde woorden ge heel kunnen weglaten, daar het le lid van het artikel reeds de bevoegd- Ad art. 2S, Reglement 1836. „Do magt om kaperbrieven af te geven behoeft niet afzonderlijk verleend te worden, wanneer de Gouverneur-Generaal bij art. 39 van het nieuwe ontwerp wordt bevoegd verklaard tot het nemen, in geval van oorlog, van alle maatregelen, die h'j in het belang van het Kijk en van Nederlandsch-Indië nood zakelijk acht." Zie de „Verklaring dd. 16 April 1856, te Parijs door de gevolmachtigden van de mogendheden, die het vredesverdrag gesloten hebben, afgelegd omtrent ver schillende punten van maritiem recht," zoo als ad. 1°: De kaapvaart is en blijft af geschaft. Den Beer PoortngaeVs „Het oorlogsrecht," pag. 205207.) „Het burgerlijk gezag is, zoo lang niet anders is bepaald, het hoogste." (f) „Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van den regter, dien de alge- mecne verordeningen hem toekennen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 329