325
in die nota slechts een beginsel, dat in de beide artikelen terugge
vonden wordt. Tegen dat beginsel, verdedigd door Baucl, kwam hij
op, en het is daarom goed, dat de officieren van 's Konings leger m
Indië met de gelieele nota kennis maken, die slechts aan enkelen be
kend is. Zij luidt:
„Uit de bepalingen vervat in de artt. 38 en 39 van het ontwerp-regle-
ment op het beleid der regering van Nedèrkmi^k-lndtê^ moet worden
afgeleid, dat de kommandant van het Oost-Indische leger, gelijk tot dusverre
het geval was, geheel ondergeschikt zal zijn aan den Gouverneur-Generaal,
die onder alle omstandigheden bevelen zal kunnen geven omtrent de in
deeling en het gebruik der troepen, welke bevelen door den kommandant
van het leger zullen moeten opgevolgd worden, ook al meent hij dat zij
met de belangen der verdediging in strijd, of tot het wel doen slagen van
eenen oorlog ondoeltreffend zijn.
„Daar nu de betrekking van Gouverneur-Generaal in den regel wordt
vervuld door een burgerlijk persoon, zoo kunnen uit dergelijke bepalin
gen ligtelijk zeer nadeelige gevolgen voortvloeijen, zoo als trouwens dan
ook reeds meermalen is gebleken."
„Tijdens den oorlog op Java, gedurende de jaren 1825-1830 zijn er
onder anderen verschillende moeijelijkheden gerezen, en is er zelfs eene
zeer bedenkelijke spanning ontstaan tusschcn den commissaris-generaal
du Bus de GMsignies en den luitenant-generaal de Koek, kommandant
van het leger, bepaaldelijk omtrent de wijze waarop de troepen, be-
hoorende tot de uit het moederland afgezonden expeditionaire afdeehng
in dien oorlog zouden gebruikt worden. Gedeeltelijk was dit wel een
gevolg van daaromtrent in Nederland vastgestelde, welligt niet alle even
doelmatige bepalingen, waaraan door den commissaris-generaal een an
dere uitleg werd gegeven dan door den kommandant van het leger; doch
het resultaat was dat die troepen niet zoo vele diensten hebben kunnen
bewijzen als waartoe zij, ook zelfs niettegenstaande de bovenbedoelde
in Nederland vastgestelde bepalingen, zouden iii staat zijn geweest wan
neer de generaal de Koek zijne meening daaromtrent vrijelijk had kun
nen volgen."
„Een tweede voorbeeld levert de oorlog ter Westkust van Sumatra.
Tijdens hot verblijf aldaar van den commissaris-generaal van den Bosch,
in het jaar 1833', werd op diens speeialen last, en geheel m strijd met
het advijs van den militairen bevelhebber, don generaal-majoor Riesz,
eene gecombineerde operatie tegen Bondjol uitgevoerd, die ten eenen ma-