332
hem was opgedragen. Is het laatste de bedoeling van die woorden, dan
.zou de uitdrukking duidelijker kunnen zijn; in allen gevalle moet omtrent
de ware heteekenis der gebezigde woorden geen twijfel kunnen bestaan".
Het onvoldoende antwoord van den Minister van Koloniën Pahud
op de aanmerkingen der drie vorige sprekers luidde:
„Door den afgevaardigde uit Gorinchem (den Heer Flout van Soeterwoude
is de bedenking geopperd, dat de redactie van art. 46, zoo als die thans
luidt, niet voldoende is, omdat daaraan voorschriften ontbreken ter voor
koming van willekeurige uitvoering van de magt, welke hier wordt om
schreven. Bij het ontwerpen van dit artikel en ook later, is bij herhaling
onderzocht, of, hetgeen hier wordt voorgesteld, aan vaste regelen kon
worden gebonden. Maar men is niet alleen gestuit op onoverkomelijke
zwarigheden; bij die gelegenheid is gebleken, dat ook hier te lande de
wetgeving op dit punt zoo onvolledig is dat men tot dusver alleen
van toepassing acht zekere bepalingen uit den tijd van de Fransche
overheersching, en dat zelfs die bepalingen zoo onvoldoende zijn, dat
daarvan voor de begeerde regeling niet wel gebruik te maken was.
Wanneer men nu hier te lande nog geene duidelijke voorschriften heeft
kunnen uitvaardigen om in de bedoelde gevallen tot rigtsnoer te strekken,
dan zal het wel niemand bevreemden, dat men in de zamenstelling van
algemeene verordeningen voor Inclië nopens dat ontwerp niet is ge
slaagd. Kan men mij doeltreffender voorschriften aan de hand doen, ik
ben bereid daarvan terstond een nuttig gebruik te maken, want ik ben
met den geachten spreker van gevoelen dat dit punt regeling vordert".
„Op welke wijze zullen autoriteiten worden opgeheven, is door dien
zelfden spreker gevraagd. Ik antwoord, bij maatregel van bestuur, bij
een besluit van den Gouverneur-Generaal. Omtrent dit punt moet ik
wijders aan den afgevaardigde uit Steenwijk Van hennepte kennen
geven, dat die opheffing bepaaldelijk betreft de zaak, het ambt, maar
niet den persoonwant het geldt dan den werkkring zei ven, niet den
ambtenaar, die de functiën uitoefent."
„Wat betreft het amendement, voorgesteld door den afgevaardigde uit
Maastricht (den Heer Thorbecke)ik kan dit niet overnemen, omdat het
mij eeue overbodige aanvulling van hot artikel toeschijnt. Het spreekt
Zie Becueil Militair van 1815, Ie deel, Ie stuk, pag. 106 en volg. en pag 213-
en volg., alsmede van 1830, Ie deel pag. 325 en volg. Zie ook II. Hardenberg
„Handleiding tot de kennis van de bestaande krijgsregeling dor landmagt", pag.
168 en volg.