388 militair werkzaam was, zal hem niet liet minst de oogen hebben doen open gaan voor de noodzakelijkheid der herziening en verbetering Ofschoon ik volkomen overtuigd ben van de goede bedoelingen des schrijvers, kan ik hem toch geen gelijk geven in zijne opvatting over den invloed, dien oudere leden van den krijgsraad op jeugdige leden zouden uitoefenen De schrijver noemt dien invloed zelfs misbruik van gezag en in artikel 58, zevende hoofdstuk, van zijn concept zegt hijjil wie in een krijgsraad van zijn rang misbruik maaktom op de beslissing van dien raad een onwettigen invloed uit te oefenenzal gestraft worden met detentie van ten hoogste vijf jarenen zoo de President van den krijgsraad zicli aan dat feit schuldig maaktzal hij steeds het maximum der straf incurreeren. Is die opvatting juist? Volgens mijne bescheiden meening moet die vraag bepaald ontkennend beantwoord worden. Ik meen bij 't uitspreken van dit oordeel op een zeer zuiver standpunt te staan want ik ben nog een jeugdig officier. Ik ben daarbij overtuigd, dat alle, weldenkende, jeugdige officieren mijne opinie zullen deel en wanneer ik zeg, dat het onze plicht is om ons niet door een der- gelijken onwettigen invloed te laten beheerschen, ten minste, indien die invloed ooit werkelijk mocht uitgeoefend worden. Daar, waar het rechtvaardigheid en humaniteit geldt; daar, waar het onze eerste plicht is om zoowel de onschuld als de schuld van den beklaagde aan t licht te brengen; daar zal geen enkelrecht schapen, jeugdig officier aarzelen om, op gepaste wijze, zijne supe rieuren tegen te spreken. Aan wien echter de schuld, zoo zij het niet durven Aan hen zeivenmaar niet aan hunne superieuren Wat betreft de opleiding van officieren aan eene der hoogescholen en de vorming van permanente krijgsraden, hierover is reeds zeer veel geschreven, en dat alles zou op de zuivere beoordeeling van strafzaken en de juistheid der vonnissen een krachtigen en voordee- ligen invloed uitoefenen. Maar aangezien er aan de hoogescholen nog geen onderwijs in de militaire rechtspdeging wordt gegeven, en er nog wel eenigen tijd zal verloopen, voor dat het benoodigde aantal permanente krijgsraden uit alleszins bekwame officieren zal zijn samengesteld, moet men voorloopig nog roeien met de riemendie men heeft,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 395