28
Ze luiden als volgt:
Art. 334. „Hij, die, niet aan den militairen reehtsdwang onderworpen
zonder oogmerk om desertie te bevorderen, militaire kleedingstukken,
wapenen of ietsdat zichtbaar tot de uitrusting of de onderscheidende
kenmerken van een militair behoort, koopt, in pand of in bewaring
neemt, of onder welken titel ook ontvangt, zonder den persoon, van
wien hij één of meer der voormelde zaken mocht hebben gekocht, in
pand of bewaring genomen of, onder welken titel ook, ontvangen, te
kennen of te kunnen aanwijzen, wordt gestraft met geldboete van hon
derd tot vijf honderd gulden of dwangarbeid buiten den ketting van
drie maanden tot één jaar."
Art. 335. „Met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den
kost zonder loon, van zeven dagen tot ééne maand wordt gestraft hij die,
niet aan den militairen reehtsdwang onderworpenzonder oogmerk
om desertie te bevorderen en buiten het gevalbedoeld bij het vorige
artikel, van een militair van de zee- of landmacht, beneden den
rang van officier, zaken, behoorende tot de kleeding, uitrusting of
wapening koopt, in pand of bewaring neemt of, onder welken titel
ook, ontvangt, anders dan met kennelijk doel om die zaken te her
stellen of te reinigen".
„Dit artikel is niet toepasselijk, indien de bedoelde zaken ver
kregen zijn bij verkoop op openbaar gezag of met schriftelijke toe
stemming door of van wege den bevelvoerenden officier afgegeven,
mits van een of ander behoorlijk blijke."
Bij nadere beschouwing dezer artikelen treft het vooreerst onze
aandacht, dat, terwijl art. 334 straf bedreigt tegen ieder burgerdie
in het bezit van militaire equipementstukken wordt bevonden, zonder
den persoon (dus in het algemeen den burger of militair) van wien
hij die goederen heeft gekocht, in pand genomen of ontvangen, te
kennen of te kunnen aanwijzen, art. 335 eene lichtere straf bedreigt
tegen ieder burger, die zoodanige goederen van eenen minderen
militair (dus een bepaald aangewezen persoon) mocht hebben gekocht,
in pand genomen of ontvangen.
Krachtens art. 95, sub 3° van het Reglement op de Rechterlijke
organisatie moeten de bij art. 334 bedoelde overtredingen door den
Landraad worden afgedaan, terwijl die, bedoeld bij art. 335, krach-