407
maar hare sterkte geleidelijk te doen dalen tot dat van de voorgestelde formatie."
„Nu is dat misschien niet eene officieele afkondiging der nieuwe organisatie, maar
er ligt toch in opgesloten, dat men zich met de voorgestelde organisatie althans wat
betreft de sterkte van het wapen als maximum volkomen kan vereenigen; immers
hoe had men anders eene dergelijke aanschrijving tot de Indische Regering kunnen
rigten"
„En wat staat nu in het Koloniaal Verslag van 1880? Daar wordt medegedeeld
„dat de bezwaren door liet legerbestuur tegen het plan van reductie ingebragt hierop
deden terugkomen." Men merke op dat hieruit blijkt dat de nieuwe organisatie tegen
de adviesen van het legerbestuur in, in beginsel was goedgekeurd. En blijkt uit de
beide door mij gedane aanhalingen niet dat het Nederlandsche Gouvernement niet
eene gegeven vergunning ingetrokken maar eene gegeven order herroepen heeft, welke
uitgevaardigd was om de nieuwe organisatie op de wijze, zoo als ik daareven voorlas,
voor te bereiden"?
„Nu vind ik het oneindig veel beter om ten halve te keeren, dan geheel te dwalen,
maar het ware nog veel beter geweest dat men in het geheel niet gedwaald had, en
zoo veel te meer niet, wanneer de herstelling der dwaling geschiedt op eene open
bare wijze, die niet bevorderlijk is aan het prestige van het gezag. Mijns bedunkens
had deze dwaling kunnen voorkomen worden; zij wijst op eene organieke fout in de
zamenstelling van het Departement van Koloniën, waar de militaire aangelegenheden
behandeld worden door zeer talentvolle mannen ik wil dit geen oogenblik ontkennen
maar door mannen die de zaken niet door ervaring en eigen aanschouwing kennen.
Ik ben er van overtuigd dat, wanneer aan het Ministerie van Koloniën ter beharti
ging van de militaire aangelegenheden een officier van liet Indische leger in actieve
dienst van rijpe ervaring had gezeten, die, verantwoordelijk voor de adviesen aan den
Minister te geven, naderhand in Indië teruggekeerd, die adviesen tegenover het leger
moest kunnen regtvaardigen, een dergelijk besluit als vroeger betreffende de cavalerie
gerijpt was, niet zou zijn genomen."
„Inderdaad was dat besluit verkeerd. Het is mij bij de beoordeeling dezer zaak
gegaan als zoovele anderen; ik wil het gaarne erkennen, dat ik mij van het nut der
Indische cavalerie vroeger eene verkeerde voorstelling heb gemaakt; verleden jaar
deed ik dit nog, anders had ik reeds toen mijne stem tegen het verminderingsbesluit
verheven. Wanneer men door mannen, ook door officieren met Indië bekend, over het
gebruik van de Indische cavalerie hoort spreken en schetsen hoort geven van het
terrein waarop geageerd moet worden, dan ontvangt men den indruk, dat die cavalerie
slechts zelden en in betrekkelijk zeer geringe getalsterkte nuttig kan gebruikt worden.
Zoodanige indruk blijft u beheerschen tot dat de zaak eens helder en duidelijk door
een ervaren deskundige wordt voorgesteld, zoo als dit geschiedde in een onlangs in
het Indisch militair tijdschrift verschenen stuk. Uit dat stuk blijkt afdoende, dat er
geen twijfel meer bestaan mag omtrent het nut der cavalerie in Indië. Zoowel tegen
over een Europeschen vijand, tot het verrigten van de zoo gewigtige verkenningsdiensten,
als met het oog op de eigenlijke Inlandsche oorlogvoering, is de tegenwoordige or
ganieke sterkte van het wapen bepaald als minimum te beschouwen."
„Met betrekking tot het laatstgenoemde gezigtspupt zij opgemerkt, dat minder nog