410 behoort te zijn voor al de onderdeelen van de gewapende magt, waarbij dan aan de billijke aanspraken van de Indische officieren kan en moet worden voldaan". „Een ander punt waarop ik 's Ministers aandacht wenseh te vestigen is dit, dat Indische officieren als zij hun vollen diensttijd niet hebben volbragt, slechts een pro portioneel pensioen verkrijgen, indien zij voor de dienst ongeschikt zijn geworden anders dan door verminking of verwonding. Dit kan tot schromelijke onbillijkheid leiden, die zooveel te meer in het oog springt wanneer men eene vergelijking maakt met den toestand hier te lande. Men stelle zich een Indisch officier voor, die bij eene verkenning tegenover den vijand door een zonnesteek getroffen wordt iets dat in Indië zoo ligt kan gebeuren en die daardoor voor de dienst ongeschikt wordt die officier zal zich moeten tevreden stellen met een proportioneel pensioen naar ge lang zijner dienstjaren, terwijl daarentegen een officier hier te lande, die bij het betrek ken van een bivouac tijdens eene najaarsmanoeuvre eene koude vat, waaruit eene onge steldheid ontstaat die hem voor de dienst ongeschikt maakt, het volle pensioen zal bekomen. „De noodzakelijkheid om deze ongelijkheden te doen verdwijnen doet mij vertrou wen, dat men de pensioensregeling spoedig zal herzien, als wanneer men gelegen heid zal hebben de onbillijkheid in 1879 jegens de Indische officieren gepleegd te herstellen." Voor deze redevoering verdient de Kapitein Kool den dank van allen, wien het belang van het Indische leger ter harte gaat. Moge hij nog dikwijls zijne stem voor dit leger doen hooren! Zoo iets doet goed. Daarop nam de Generaal Van der Schrieck het woord over een oud thema, de pensioensquaestie, en sprak „Ik acht mij verpligt te verklaren dat ik geheel instem met het warme optreden door de afgevaardigden uit Breda en Arnhem voor de belangen der Indische offi cieren. Ik meen ook mijnerzijds den Minister met ernst en nadruk te moeten wij zen op de gevolgen, die van de genomen beslissing het gevolg kunnen zijn," „Onder hetgeen de laatste geachte spreker in het midden bragt zijn allerbelang rijkste punten, waarop ik echter vrees dat de Minister het antwoord schuldig zal moe ten blijven. Toch vertrouw ik dat ze zijne aandacht niet zullen ontgaan en hij daar op in den loop van het jaar het gewenschte antwoord zal geven." „Er is een punt dat ik nog bespreken wil. Volgens berigten in Indische bladen zijn er ecu zeer groot aantal soldaten wier zaak op dit oogenblik voor een krijgs raad wordt onderzocht. Dit is eene zaak van gewigt omdat het indien ze waar mogt zijn het gehalte van een deel der naar lndië van hier gezonden soldaten kenschetst en omdat het wijst op een gebrek dat daardoor ontstaat. De Minister ver- oorlove mij te vragen of die mededeelingen juist zijn. De Minister kan dit weten, en daarom hoop ik op een bevredigend antwoord." Vervolgens sprak de Heer Keuchenius over de pensioensquaestie en zeide „Ook wanneer ik geen plan gehad had aan deze algemeene beraadslaging deel te ne men, zoude ik mij verpligt achten mijn bijval te schenken aan hetgeen de geachte afgevaardigden uit BredaDelft en Arnhem hebben gezegd ter ondersteuning van het verzoek der officieren van iNederlandsch-Indiëdie in 1879 zijn gepensioneerd. De

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 417