411 Ook over de Indische Cavalerie sprak de Heer Keuchenius: Daarop nam de Heer Seret het woord en zeide: Eindelijk antwoordde de Minister van Koloniën geachte afgevaardigde uit Breda heeft zoo welsprekend hun goed regt gestaafd, dat daaraan niets behoeft toegevoegd te worden." „Bij den Minister geldt nog steeds het bezwaar, dat door inwilliging van dat ver zoek terugwerkende kracht zou gegeven worden aan de pensioensregeling van 1879, welk bezwaar vroeger op degelijke gronden werd bestreden door den heer Rutgers van Rozenburg. Ik geef den Minister in bedenking die gronden andermaal te over wegen, en daarbij te letten op al de verordeningen waarin de buitengewone toelagen voor de officieren van de marine, die in Tndië gediend hebben, geregeld zijn. De Minis ter zal dan ontwaren dat in al die verordeningen reeds het beginsel van terugwer king is aangenomen en als billijk erkend." „Nog een enkel woord naar aanleiding van het gesprokene door den geachten af gevaardigde uit Arnhemomtrent het wapen der cavalerie in Indië. „De diensten door de cavalerie in den oorlog van Britsch-lndië tegen Afghanistan bewezen, waaromtrent ik eenige gegevens heb verzameld, waarover ik echter op dit oogenblik niet kan beschikken (misschien zeer gelukkig), strekken ten bewijs dat dit wapen ook bij de Indische oorlogen nog niet kan worden gemist. Ik zou het dan ook een zeer onvoorzigtigen stap achten, als de toestand der Indische financiën de Regering bewoog allereerst daarop hare besparingen te beproeven." „Mijnheer de voorzitter! Ik heb slechts het woord gevraagd om te kennen te geven, dat ik mij van ganscher harte aansluit bij de geachte sprekers, die in zóó warme bewoordingen de belangen der in 1879 gepensioneerde officieren hebben bepleit. Ook ik uit den wensch dat de Minister alsnog termen moge vinden, om op het genomen besluit terug te komen." „De geachte spreker uit Arnhemde heer Koolheeft zeer belangrijke beschou wingen aan de Kamer voorgedragen. Ik vermoed dat het zijn verlangen niet zal zijn, dat over elk punt door den Minister in bijzonderheden worde getreden; maar ik wensch hem toch op- sommige punten een antwoord te geven. De geachte spreker heeft behandeld het onderwerp van de formatie van het leger, en meent dat het in 1870 was gebleken dat die formatie niet voldoende is, zoowel wat betreft de materiele als de levende strijdkrachten. Het is een zeer moeijelijk vraagstuk, waarvan de be slissing afhangt van het standpunt waarop men zich stelt. Meent men bijv. dat wij niet alleen Groot-Atjeh moeten bezitten, maar ook al de binnenlanden van Sumatra moeten veroveren, dan zal het leger moeten worden gebragt op een voet die èn de financiën te zeer zal bezwaren èn de onmogelijkheid zal doen zien om de noodige manschappen te krijgen. Door een hoofdambtenaar aan mijn Departement is een zeer belangrijk werk verrigt, dat een enormen arbeid heeft gekost: eene geschiedenis van alle organisatiën en van alle veranderingen in de verschillende wapens gebragt. Dit werk wordt thans door mij onderzocht, en welligt zal eene spoedige vaststelling der organisatie daarvan het gevolg zijn." „Daarop wacht ook de zaak der cavalerie. De heeren Kool en Keuchenius hebben beiden gewezen op het nut van dat wapen. Op dit oogenblik is de cavalerie vrij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 418