413
„De voorstellen der Indische Regering; zijn, naar ik meen, in het voorjaar van 1878
hier ontvangen. Voor de toenmalige Regering bleken zij onaannemelijk, en eene
nieuwe regeling werd aan het Departement van Koloniën ontworpen. De reden van
die onaannemelijkheid was, dat de regeling vooral beoogde aan de hoogere rangen
hooge pensioenen te verzekeren, niet eene zorg voor de lagere rangen. De regeling
aan het Departement werd in omgekeerden zin geconcipieerd: daarbij stonden het
belang der mindere officierende verbetering der kleinere pensioenen op den
voorgrond."
„Dit reglement is op 10 December 1879 naar Indië gezonden, en kon dus ginds in
het einde van Januari aankomen. Op grond daarvan heeft Minister van Bosse in
zijne Memorie van Beantwoording de verwachting te kennen gegeven, dat in 1879 nog
eenig gebruik zoude kunnen worden gemaakt van het crediet dat hij vroeg om het
Reglement in werking te doen treden. In Mei 1879 kwam het hier terug met groote
wijzigingen, voornamelijk strekkende om de hoogere rangen van het leger in de pen-
sioens-verhooging te doen deelen."
„Destijds was hier vreemd verschijnsel midden in den zomer eene ministeriële
krisis ontstaan. De Minister van Koloniën dier dagen begreep zeer te regt, dat hij,
die den volgenden dag welligt reeds het Departement verlaten zou, in eene zaak met
zulke groote financiële gevolgen geene beslissing mogt nemen. Zijn opvolger heeft
de zaak toen onmiddellijk ter hand genomen, het ontwerp met de uit Indië ontvangen
wijzigingen weder onderzocht en ten slotte den Koning de voordragt gedaan, die na
tuurlijk den Ministerraad en den Raad van State moest passeren."
„Daar men wel eens in een anderen geest daarover gesproken heeft, stel ik er prijs
op hier te zeggen, dat in deze zaak door den Minister alle spoed betracht is."
„Maar het crediet? Dit was het gevolg van het zeer natuurlijk verlangen van den
Minister van Bosse om, indien het Reglement wierd vastgesteld, het onmiddellijk in
werking te kunnen doen treden."
„De officieren, die daarop in 1879 hadden gerekend, konden het nu niet krijgen.
Ik acht echter de officieren van het Nederlandsch-lndisch leger niet naïf genoeg om
niet te begrijpen dat, wanneer zij hun pensioen aanvragen dit hun verleend wordt
onder de bestaande bepalingen. Tot hunne troost kan ik hun mededeelen dat, indien
het reglement in het voorjaar van 1879 tot stand ware gekomen, gelijk de heer van
Bosse het ontworpen had, het pensioen der meesten niet verhoogd zoude zijn gewor
den, want de hoogere rangen waren daarin niet begrepen."
„Hoezeer ik een gevoel van welwillendheid voor de adressanten koester, en besef dat
het leven, vooral voor hen die aan ruimere toestanden in Indië gewoon waren, moeije-
lijk zal vallen, zou het onverantwoordelijk zijn, indien ik op een dergelijk besluit
terugkwam."
Wat de minister gezegd heeft over den Generalen staf, liet militair onder
wijs en de formatie van liet Indische leger, zullen we liefst niet willen
toelichten. Dat zoude de moeite niet loonen. Waarom voor 1881 eene
suppletie van 1500 man voldoende iswerd den Kapitein Kool niet dui
delijk gemaakt; ons is het evenmin duidelijk. Vóór dat er van eene
bezetting van Atjeh en van 4 depótbataljons, 1 achttiende bataljon Infan-