die door hen zijn begaan. Want, ook al is thans de toestond, waar in Nederland verkeert, nog niet hopeloos, toch heeft de Atjehsche oorlog- het Vaderland in zeer moeilijke omstandigheden gebracht, en zou een tweede oorlog van dien aard het op den rand van den afgrond brengen, zoo niet reddeloos verloren doen gaan. De Open brieven van den Heer Nielou leveren het bewijs, dat de schrijver de Atjehsche oorlog van het begin tot het einde met groote belangstelling heeft gevolgd, en dat hij meer dan menigeen bevoegd is. daarover een oordeel te vellen. Maar zijne groote ingenomenheid met den persoon en de vroegere daden van den Generaal Van Sivieten, die maar al te duidelijk in zijne brieven doorstraalt, doet hem door oen partijdig gekleurden bril zien, en dit vermindert de waarde zijner beschouwingen. Als de schrijver in den aanhef van den XIXe" brief niet het tegendeel deed onderstellen, zou men bij de vergelijking van zijn boek met dat van den Generaal Van Swieten allicht op het denk beeld komen, dat hij laatst bedoeld werk reeds onder de oogen had gehad, vóór dat het .in druk verscheen. De Generaal Van. Sudeten had moeilijk een beteren verdediger kunnen vinden dan den Heer Nielou. Met treffende juistheid worden denkbeelden en handelingen van dien Generaal weergegeven en zijne daden in een voor hem zeer gewenscht daglicht gesteld. Maar het werk van den Heer Nielou staat in één opzicht ver boven dat van den Generaal Van Swietende toon, die daarin heerscht, blijft van het begin tot het einde waardig, ook al is het boek hier en daar vervelend en lang an stof, vat dien toon betreft, had de „meester wel eens les mogen nemen bij den „leerling" Al heeft nu de Heer Nielou het work van den Generaal Van Smeten eerst onder de oogen gehad, nadat hij reeds het grootste gedeelte van zijne brieven geschreven had, komt toch-telkens de gedachte bij ons op, dat er ruggespraak heeft plaats gehad, en dat met voordacht beide werken ongeveer gelijktijdig in Nederland en lndië zijn verschenen. Biz. ITS.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 426