420
't Is echter zeer te bejammerendat de Heer Niclou niet het
voorrecht heeft gehad, eenigen tijd in Atjeh te vertoeven; wij zijn
overtuigd, dat zijne meening, even als die van zoovele anderen, onder
den drang der omstandigheden en door de aanschouwing met eigen
oogen van hetgeen er voorviel, veel zou zijn gewijzigd, en dan ge-
looven wijdat wij in hem den persoon zouden gevonden hebben om
eene ware en onpartijdige geschiedenis van den Atjehscheu oorlog te
schrijven; want wij houden den Heer Niclou voor een eerlijk en
oprecht strijder, die waarheid bedoelt en het goede voor heeft.
Thans echter laat hij zich to veel beheerschen door het autoriteits
geloof, en men denkt bij het doorlezen van zijne brieven onwille
keurig aan den priester, die met inwendigen spijt het beeld van den
door hem hoog vereerden God ziet neerhalen, maar die ondanks
dien spijt, zijner roeping getrouw, steeds waardig blijft. Maar het
autoriteitsgeloof is niet meer van onzen tijd, en dat is in zekeren
zin gelukkig; beschouwingen, als in den IIIon brief voorkomen,
hebben voor den criticus al zeer weinig waarde.
Waartoe al de vroegere daden van Generaal Van Smeten opgesomd,
aangenomen dat al wat vroeger door dien Generaal werd verricht,
uitmuntend was, wat intusschen lang niet door iedereen zal worden
beaamden dat ook tamelijk onmogelijk is, zoo zou men zelfs dan
daarmede nog niets bewijzen omtrent latere daden, en blijft het zeer
wel mogelijk, dat hij hier mistastte, waar hij vroeger goed han
delde.
Het moet erkend worden, dat het werk van Kapitein Borel, en
wij gelooven, dat ook hij zelf dit bij nader inzien niet zal ontkennen,
in vele opzichten oppervlakkig is; de Heer Niclou- heeft dat duide
lijk aangetoond; maar lang niet altijd kunnen wij ons met zijne
beschouwingen en oordeelvellingen vereenigen.
Herhaaldelijk wordt door den schrijver der brieven beweerd, dat
de Generaal Van Swieten door zijne tegenstanders en ook door
Kapitein Borel is verguisd, dat meer en vooral de laatste zich er
als 't ware opzettelijk op toegelegd heeft om al de daden van dien J
Generaal in een slecht en verkeerd daglicht te stellen. Maar is dat
Blz. 17